ECLI:NL:CRVB:2016:1826
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van uitkering en terugvordering in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, die in 1994 gelijkgesteld is met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had na het overlijden van haar echtgenoot in 2009 verzocht om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). In 2011 werd haar aanvraag afgewezen vanwege te hoge inkomsten. In 2014 werd echter vastgesteld dat de eerdere beoordeling onjuist was en kreeg appellante alsnog een Anw-uitkering, met een nabetaling van bijna € 42.000.
Deze nabetaling leidde tot een herziening van haar Wuv-uitkering door de Sociale verzekeringsbank, die een terugvordering van te veel ontvangen uitkering vaststelde op € 45.929,38. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de terugvordering terecht was. De Raad stelde vast dat de herziening van de uitkering in overeenstemming was met artikel 59 van de Wuv, dat bepaalt dat de uitkering opnieuw moet worden vastgesteld bij veranderingen in de financiële omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De Raad concludeerde dat de terugvordering van de te veel betaalde uitkering rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatie-uitwisseling tussen de Sociale verzekeringsbank en de betrokken uitkeringsgerechtigden, en bevestigt dat een aanspraak op een nieuwe uitkering kan leiden tot herziening van bestaande uitkeringen.