ECLI:NL:CRVB:2016:1826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
15-2859 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van uitkering en terugvordering in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, die in 1994 gelijkgesteld is met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had na het overlijden van haar echtgenoot in 2009 verzocht om een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). In 2011 werd haar aanvraag afgewezen vanwege te hoge inkomsten. In 2014 werd echter vastgesteld dat de eerdere beoordeling onjuist was en kreeg appellante alsnog een Anw-uitkering, met een nabetaling van bijna € 42.000.

Deze nabetaling leidde tot een herziening van haar Wuv-uitkering door de Sociale verzekeringsbank, die een terugvordering van te veel ontvangen uitkering vaststelde op € 45.929,38. Appellante ging hiertegen in beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de terugvordering terecht was. De Raad stelde vast dat de herziening van de uitkering in overeenstemming was met artikel 59 van de Wuv, dat bepaalt dat de uitkering opnieuw moet worden vastgesteld bij veranderingen in de financiële omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. De Raad concludeerde dat de terugvordering van de te veel betaalde uitkering rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte informatie-uitwisseling tussen de Sociale verzekeringsbank en de betrokken uitkeringsgerechtigden, en bevestigt dat een aanspraak op een nieuwe uitkering kan leiden tot herziening van bestaande uitkeringen.

Uitspraak

15/2859 WUV
Datum uitspraak: 19 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 maart 2015, kenmerk BZ01776725 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Daar is namens appellante verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1950, is in 1994 gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wuv, omdat zij psychische klachten heeft die in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van haar ouders. Aan appellante is onder meer een periodieke uitkering toegekend.
1.2.1.
Na het overlijden van haar echtgenoot [in] 2009 heeft appellante de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond (Svb Roermond), verzocht haar in aanmerking te laten komen voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Bij besluit van 1 maart 2011 heeft Svb Roermond appellante bericht dat zij geen nabestaandenuitkering kan krijgen omdat haar inkomsten te hoog zijn.
1.2.2.
In mei 2014 heeft de Svb in Roermond aan appellante bericht dat destijds bij de beoordeling van de nabestaandenuitkering ten onrechte rekening is gehouden met de
Wuv-uitkering. Aan appellante is alsnog een Anw-uitkering toegekend en over de periode december 1999 (lees: 2009) tot en met mei 2014 is aan haar een bedrag van € 41.996,94 netto nabetaald.
1.3.
Het alsnog toekennen van een Anw-uitkering is voor verweerder aanleiding geweest bij besluit van 14 juli 2014 de periodieke uitkering van appellante met ingang van 1 december 2009 opnieuw vast te stellen. Bij besluit van 2 oktober 2014 is de daaruit voortvloeiende terugvordering van te veel ontvangen uitkering vastgesteld op € 45.929,38. Het bezwaar tegen deze hernieuwde vaststelling en deze terugvordering is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij besluit van 10 februari 2016, dat ter zitting is overgelegd, is het bezwaar van appellante tegen de bij het besluit van 2 oktober 2014 opgelegde terugbetalingsverplichting van € 30.000,- ineens en een inhouding van € 100,- per maand op de uitkering gegrond verklaard. Gelet op de omstandigheden en de draagkracht van appellante is de inhouding vastgesteld op € 100,- per maand.
2.1.
Namens appellante is aangevoerd dat ten onrechte toepassing is gegeven aan artikel 59, eerste lid, onder g, van de Wuv door de uitkering met terugwerkende kracht vast te stellen.
Appellante kon al vanaf 2009 aanspraak maken op een uitkering op grond van de Anw. Alleen door een fout van de Svb Roermond kwam deze niet tot uitbetaling, de aanspraak bestond toen al. Ook ontbreekt de titel voor terugvordering.
2.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Verweerder heeft bij het opnieuw vaststellen van de periodieke uitkering toepassing gegeven aan artikel 59 van de Wuv. In dat artikel is imperatief bepaald in welke gevallen de periodieke uitkering opnieuw moet worden vastgesteld. Dit betreft met name veranderingen in de persoonlijke levenssfeer, zoals bijvoorbeeld huwelijk of overlijden. In artikel 59, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wuv is bepaald dat de uitkering opnieuw wordt vastgesteld indien de uitkeringsgerechtigde aanspraak maakt op betaling uit een nieuwe bron van inkomsten.
3.2.
In de Memorie van Toelichting van het wetsontwerp (Kamerstukken II 2007-2008, 31551, nr. 3) dat heeft geleid tot wijzing van artikel 59 van de Wuv, is expliciet vermeld dat de uitkering ambtshalve opnieuw wordt vastgesteld indien zich een wijziging voordoet in de financiële omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde doordat hij aanspraak maakt op de betaling uit een nieuwe bron van inkomsten. Anders dan namens appellante is gesteld vloeit hieruit voort dat de betaling bepalend is voor de vraag of artikel 59, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wuv moet worden toegepast. Immers, het aanspraak hebben op een (nihil gestelde) uitkering brengt geen verandering met zich in de financiële omstandigheden. Daarvan is slechts sprake indien een aanspraak ook daadwerkelijk leidt tot het betalen van een geldbedrag. Die situatie heeft zich hier voorgedaan bij de betaling van de Anw-uitkering.
3.3.
Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wuv wordt hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede lid te veel dan wel te weinig is uitbetaald, door verweerder teruggevorderd of verrekend dan wel nabetaald. De terugvordering kan in door verweerder te bepalen termijnen plaatsvinden. Dit betreft dus ook een imperatieve bepaling. In dit geval is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder deze wettelijke terugvorderingsplicht niet had mogen realiseren. Dat appellante bij de Svb Roermond heeft geïnformeerd of de nabetaling van de Anw-uitkering wel juist was, is hiervoor onvoldoende. Nu men bij die afdeling ook op de hoogte was van de Wuv-aanspraken van appellante had het wel voor de hand gelegen als een en ander op elkaar zou zijn afgestemd. Overigens heeft appellante kort na de uitbetaling van de Anw-uitkering op 26 mei 2014, namelijk op 6 juni 2014, telefonisch contact opgenomen met de afdeling V&O. Tijdens dit gesprek is haar meegedeeld dat het uit deze nabetaling voortvloeiende te veel betaalde aan Wuv-uitkering van haar zou worden teruggevorderd. Appellante had hier ook in een eerder stadium naar kunnen informeren.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD