ECLI:NL:CRVB:2016:1827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
15-8598 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing samenloop-aanvraag om toekenningen op grond van de Wuv dan wel de Wubo

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1928 in het voormalig Nederlands-Indië, een samenloop-aanvraag ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen zijn door de Pensioen- en Uitkeringsraad afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs dat appellant vervolging heeft ondergaan of dat hij gebeurtenissen heeft meegemaakt die in aanmerking komen voor een uitkering. Na bezwaar heeft verweerder erkend dat appellant in 1942 in Medan van zijn vrijheid is beroofd, maar handhaafde de afwijzing van de Wuv-aanvraag omdat er geen ziekten of gebreken zijn vastgesteld die verband houden met de ondergane vervolging. De afwijzing van de Wubo-aanvraag werd gehandhaafd op basis van het ontbreken van blijvend psychisch of lichamelijk letsel gerelateerd aan oorlogservaringen.

Tijdens de zitting op 7 april 2016 is appellant niet verschenen, maar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. De Raad heeft de bestreden besluiten beoordeeld op basis van een medisch advies van arts drs. G.L.G. Kho, die concludeerde dat de psychische klachten van appellant niet ernstig genoeg zijn om te voldoen aan de criteria voor een ziekte of gebrek. De Raad oordeelde dat de bestreden besluiten deugdelijk zijn voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de psychische klachten van appellant onderbouwen. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8598 WUV, 15/8600 WUBO
Datum uitspraak: 19 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.A. Speelman beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 4 december 2015, kenmerk BZ01810251 en BZ01916073. Deze besluiten zijn genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), bestreden besluit 1, respectievelijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), bestreden besluit 2.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Daar is appellant niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1928 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in april 2014 bij verweerder een zogenoemde samenloop-aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wuv dan wel de Wubo, naar gelang voor hem het gunstigst is.
1.2.
Bij besluiten van 6 november 2014 heeft verweerder de aanvragen afgewezen op de grond dat niet is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan of gebeurtenissen in de zin van de Wubo heeft meegemaakt. Na hiertegen bezwaar te hebben gemaakt heeft verweerder alsnog aanvaard dat appellant in 1942 in Medan van zijn vrijheid beroofd is geweest en derhalve vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan en getroffen is door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder de afwijzing van de Wuv-aanvraag echter gehandhaafd op de grond dat bij appellant geen ziekten of gebreken zijn geconstateerd waarvan kan worden aangenomen dat deze in verband staan met de ondergane vervolging. Bij bestreden besluit 2 is de afwijzing van de Wubo-aanvraag gehandhaafd op de grond dat bij appellant geen sprake is van blijvend psychisch of lichamelijk letsel dat gerelateerd kan worden aan zijn oorlogservaringen. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten geoordeeld dat de bij appellant aanwezige blaaskanker, longkanker, vaatklachten en duizeligheid degeneratief van aard zijn en dat de psychische klachten en littekens op het hoofd van appellant niet het niveau bereiken van een aandoening.
2. In beroep is alleen de juistheid betwist van verweerders opvatting over de psychische klachten en de littekens op het hoofd van appellant. Gesteld is dat appellant veel heeft meegemaakt in de oorlog en daarvan nog steeds nare gevolgen ondervindt. Naarmate appellant ouder wordt komen er meer herinneringen terug uit de oorlogstijd.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het standpunt van verweerder is gebaseerd op een medisch advies van de arts
drs. G.L.G. Kho. Dat advies is opgemaakt na een persoonlijk onderhoud van deze arts met appellant. De arts drs. Kho concludeert dat de littekens op het hoofd bij appellant geen klachten geven en stelt vast dat appellant in 2014 slaapproblemen had door het denken aan de ernstige gezondheidsproblemen van zijn vrouw en van hem zelf. Dankzij de sterke pijnstiller Tramadol zijn er geen slaapproblemen meer. Appellant denkt tegenwoordig een paar keren in de maand kortdurend aan zijn oorlogsverleden en stemmingsklachten komen thans slechts incidenteel voor. De psychische klachten zijn dan ook niet zodanig in ernst dat voldaan wordt aan de criteria voor een ziekte of gebrek dan wel een aandoening, aldus de arts drs. Kho.
3.2.
De Raad acht de bestreden besluiten op grond van deze advisering deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Objectieve medische gegevens waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat de psychische klachten van appellant zijn onderschat, zijn niet voorhanden. Door appellant zijn geen medische gegevens ingebracht die in een andere richting wijzen. Verder blijkt uit het verslag van het persoonlijk onderhoud met de arts drs. Kho dat appellant geen klachten heeft van de littekens op zijn hoofd.
3.3.
Het voorgaande brengt mee dat de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden. De beroepen moeten ongegrond worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD