ECLI:NL:CRVB:2016:1828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
14-3951 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergoeding huishoudelijke hulp en tandheelkundige behandeling op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn aanvraag voor een vergoeding voor huishoudelijke hulp en tandheelkundige behandeling werd afgewezen. Appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In eerdere besluiten zijn hem vergoedingen toegekend voor gebitsrehabilitatie, maar zijn verzoeken voor andere vergoedingen zijn afgewezen op basis van het oordeel dat zijn gezondheidsklachten niet in verband staan met de vervolging.

Tijdens de zitting op 7 april 2016 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich met name richtte tegen de afwijzing van de tandheelkundige behandeling en de vergoeding voor huishoudelijke hulp. De Raad heeft overwogen dat appellant op dit moment niet onder tandheelkundige behandeling is en dat er geen medische noodzaak kan worden vastgesteld zonder een behandelplan van de tandarts. Daarnaast is vastgesteld dat appellant in staat is om zware huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, wat de afwijzing van de vergoeding voor huishoudelijke hulp ondersteunt.

De Raad heeft de adviezen van geneeskundig adviseurs van verweerder in overweging genomen, die hebben geconcludeerd dat de gezondheidsklachten van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar eerder degeneratief en leeftijdgebonden zijn. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/3951 WUV
Datum uitspraak: 19 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 juli 2014, kenmerk BZ01752175 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2016. Daar is appellant verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1937 in het toenmalig Nederlands-Indië, is in 1976 erkend als vervolgde in de zin van de Wuv.
1.2.
Naar aanleiding van de vervolgaanvraag van april 1999 is aan appellant bij besluit van
30 november 1999 een vergoeding toegekend voor een éénmalige gebitsrehabilitatie. In dat verband is aanvaard dat appellant gebitsklachten heeft die aan de vervolging moeten worden toegeschreven. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor de huidaandoeningen, prostaatklachten en klachten aan de urinewegen. Het bezwaar gericht tegen het niet vergoeden van de kosten voor gebitsreiniging is bij besluit van 28 januari 2000 ongegrond verklaard. Bij dat besluit is wel de vergoeding voor gebitsrehabilitatie verhoogd naar
f.940,-. Het besluit van 28 januari 2000 is door de Raad bij uitspraak van 23 augustus 2001 (nummer 00/984 WUV) vernietigd waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
1.3.
In juli 2013 heeft appellant verzocht om in aanmerking te komen voor een periodieke uitkering, huishoudelijke hulp, deelname aan het maatschappelijk verkeer, een gehoorapparaat, manuele therapie en tandheelkundige behandeling. Bij besluit van 5 mei 2014 is aan appellant met ingang van 1 juli 2013 een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer toegekend. Voor het overige is de aanvraag afgewezen. In dat verband is overwogen dat naast de huidaandoeningen, prostaatklachten en urinewegproblemen ook de psychische klachten, rugklachten, slaapapneu, gehoorklachten, suikerziekte, te hoge bloeddruk en te hoog cholesterolgehalte niet in verband staan met de vervolging maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Verder is overwogen dat de periodieke uitkering niet kan worden toegekend omdat de gebitsklachten niet hebben geleid tot een verminderd functioneren ten opzichte van leeftijdgenoten. De aanvraag voor tandheelkundige behandeling is afgewezen omdat appellant niet onder behandeling is en het niet mogelijk is om een medische noodzaak vast te stellen. De overige gevraagde voorzieningen staan niet in verband met de uit de vervolging voortvloeiende gebitsklachten. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellant zich met name gekeerd tegen het niet vergoeden van een tandheelkundige behandeling, het niet vergoeden van huishoudelijke hulp en het standpunt van verweerder dat behalve de gebitsklachten de overige gezondheidsklachten niet in verband staan met de vervolging.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat appellant op dit moment niet onder tandheelkundige behandeling is. Daarom kan niet worden vastgesteld of er een medische noodzaak bestaat voor de gestelde behandeling. De informatie van de kaakchirurg dr. F.R. Rozema waarnaar appellant verwijst, is niet voldoende actueel. Een aanvraag om vergoeding van tandheelkundige behandeling moet vergezeld gaan van een door de tandarts opgesteld behandelplan met daarbij een kostenraming. Daarna kan (de tandheelkundig adviseur van) verweerder beoordelen of de gewenste behandeling medisch noodzakelijk is. De aanvraag voldoet niet aan de hiervoor genoemde eisen. Om die reden kan appellant op dit moment niet in aanmerking worden gebracht voor een vergoeding van de beoogde tandheelkundige behandeling.
3.2.
Het betoog van appellant dat naast zijn gebitsklachten ook de andere gezondheidsklachten in verband moeten worden gebracht met de vervolging kan niet worden onderschreven. Van belang hierbij zijn de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van verweerder. Deze adviezen zijn met name gebaseerd op het persoonlijk onderhoud dat een van die adviseurs, de arts drs. A.J. Maas, met appellant heeft gehouden. Daaruit komt naar voren dat de vervolging geen rol speelt bij de psychische klachten (slaapproblemen) en dat de lichamelijke klachten degeneratief en leeftijdgebonden van aard zijn. Appellant heeft geen gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van deze medische bevindingen. De stelling van appellant dat zijn huidklachten het gevolg zijn van gebitsproblemen en dan met name de problemen die zijn ontstaan door de oude vullingen, heeft hij niet met medische gegevens kunnen onderbouwen.
3.3.1.
Voor het verstrekken van een voorziening voor huishoudelijke hulp hanteert verweerder - voor zover hier van belang - het beleid dat geen vergoeding kan worden verleend als er alleen sprake is van causale gebitsklachten, tenzij de Wuv-gerechtigde 70 jaar of ouder is en er beperkingen zijn voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden op grond van niet-causale aandoeningen. De Raad acht het beleid op dit punt niet onredelijk.
3.3.2.
De onder 3.2. bedoelde geneeskundig adviseurs zien geen medische noodzaak voor het toekennen van een vergoeding voor huishoudelijke hulp, omdat appellant in staat wordt geacht (zware) huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren. De Raad ziet geen aanleiding anders te oordelen. Uit het onderzoek van drs. Maas komt naar voren dat appellant diverse huishoudelijke werkzaamheden verricht en dat hij alleen de meeste problemen ervaart bij het zemen van de ramen waarvoor hij omhoog moet kijken. Die beperking noopt niet tot het toekennen van de gevraagde voorziening. Indien appellant meer beperkingen gaat ondervinden in het verrichten van (zware) huishoudelijke werkzaamheden staat het hem vrij opnieuw een aanvraag om toekenning van een voorziening voor huishoudelijke hulp in te dienen.
3.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD