Uitspraak
OVERWEGINGEN
f.940,-. Het besluit van 28 januari 2000 is door de Raad bij uitspraak van 23 augustus 2001 (nummer 00/984 WUV) vernietigd waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn aanvraag voor een vergoeding voor huishoudelijke hulp en tandheelkundige behandeling werd afgewezen. Appellant, geboren in 1937 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). In eerdere besluiten zijn hem vergoedingen toegekend voor gebitsrehabilitatie, maar zijn verzoeken voor andere vergoedingen zijn afgewezen op basis van het oordeel dat zijn gezondheidsklachten niet in verband staan met de vervolging.
Tijdens de zitting op 7 april 2016 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij zich met name richtte tegen de afwijzing van de tandheelkundige behandeling en de vergoeding voor huishoudelijke hulp. De Raad heeft overwogen dat appellant op dit moment niet onder tandheelkundige behandeling is en dat er geen medische noodzaak kan worden vastgesteld zonder een behandelplan van de tandarts. Daarnaast is vastgesteld dat appellant in staat is om zware huishoudelijke werkzaamheden uit te voeren, wat de afwijzing van de vergoeding voor huishoudelijke hulp ondersteunt.
De Raad heeft de adviezen van geneeskundig adviseurs van verweerder in overweging genomen, die hebben geconcludeerd dat de gezondheidsklachten van appellant niet in verband staan met de vervolging, maar eerder degeneratief en leeftijdgebonden zijn. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in stand kan blijven en heeft het beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.