ECLI:NL:CRVB:2016:183
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening na opschorting op basis van niet ingeleverde bankafschriften
Op 19 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellante die sinds 1995 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een signaal van het Inlichtingenbureau over onbekende bankrekeningen, heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen appellante verzocht om gegevens over deze rekeningen. Omdat appellante niet tijdig de gevraagde bankafschriften heeft ingeleverd, heeft het college haar recht op bijstand opgeschort en later ingetrokken. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante niet alle gevraagde bankafschriften tijdig heeft verstrekt. De Raad oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat de gevraagde gegevens van belang waren voor het vaststellen van het recht op bijstand. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet tijdig over de gevraagde informatie kon beschikken. De Raad bevestigt dat de intrekking van de bijstand op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB rechtmatig was, en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid door het college.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.