ECLI:NL:CRVB:2016:1839
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- M.C. Bruning
- L. Koper
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ANW-uitkering na onderzoek naar arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ANW-uitkering van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving de uitkering na het overlijden van haar partner op 29 april 2005. De Svb heeft op 20 maart 2013 besloten de uitkering te beëindigen, omdat het jongste kind van appellante op 30 juni 2013 18 jaar zou worden. Na een melding van arbeidsongeschiktheid door appellante, heeft de Svb het UWV verzocht om te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW. Dit leidde tot een besluit op 19 juli 2013, waarin de Svb bevestigde dat de uitkering per 1 juli 2013 zou eindigen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 5 juni 2014.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar mogelijkheden waren overschat. Haar behandelend reumatoloog had hevige gewrichtspijnen vastgesteld, terwijl de verzekeringsartsen haar slechts enigszins beperkt achtten. Appellante stelde dat haar pijn leidde tot een energietekort en een urenbeperking rechtvaardigde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen berustte op een zorgvuldig onderzoek. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.