ECLI:NL:CRVB:2016:1839

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
14/6227 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ANW-uitkering na onderzoek naar arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ANW-uitkering van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving de uitkering na het overlijden van haar partner op 29 april 2005. De Svb heeft op 20 maart 2013 besloten de uitkering te beëindigen, omdat het jongste kind van appellante op 30 juni 2013 18 jaar zou worden. Na een melding van arbeidsongeschiktheid door appellante, heeft de Svb het UWV verzocht om te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt was in de zin van de ANW. Dit leidde tot een besluit op 19 juli 2013, waarin de Svb bevestigde dat de uitkering per 1 juli 2013 zou eindigen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard op 5 juni 2014.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar mogelijkheden waren overschat. Haar behandelend reumatoloog had hevige gewrichtspijnen vastgesteld, terwijl de verzekeringsartsen haar slechts enigszins beperkt achtten. Appellante stelde dat haar pijn leidde tot een energietekort en een urenbeperking rechtvaardigde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen berustte op een zorgvuldig onderzoek. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was de werkzaamheden te verrichten die verbonden waren aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en zag geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

14/6227 ANW
Datum uitspraak: 13 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 oktober 2014, 14/4964 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Namens appellante is mr. De Witte verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1. De Svb heeft appellante een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend wegens het overlijden van [naam F] op 29 april 2005. Met een besluit van
20 maart 2013 heeft de Svb appellante laten weten dat de betaling van haar ANW-uitkering stopt met ingang van 1 juli 2013, omdat haar jongste kind op 30 juni 2013 18 jaar wordt. Nadat appellante had gemeld arbeidsongeschikt te zijn, heeft de Svb het Uwv verzocht te onderzoeken of appellante arbeidsongeschikt is in de zin van de ANW. De resultaten van dit onderzoek hebben geleid tot het besluit van 19 juli 2013, waarin de Svb appellante heeft laten weten dat haar ANW-uitkering eindigt per 1 juli 2013. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 5 juni 2014 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep benadrukt appellante met name dat haar mogelijkheden overschat zijn. Zo concludeert haar behandelend reumatoloog dat er sprake is van hevige gewrichtspijnen, terwijl de verzekeringsartsen haar maar enigszins beperkt achten op locomotoir vlak. Als gevolg van de pijn slaapt appellante slecht en heeft daarom een energietekort, wat een urenbeperking rechtvaardigt, zo stelt zij.
4.1.
De Raad volgt appellante niet. Appellante is door zowel de primaire verzekeringsarts onderzocht, als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De onderzoeksgegevens, de dossiergegevens en de door appellante overgelegde informatie van de behandelend sector zijn kenbaar door de verzekeringsartsen meegenomen bij de beoordeling. Naar aanleiding van door appellante ingezonden informatie van haar behandelend reumatoloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast vanwege schouderklachten, maar deze arts heeft geen aanleiding gezien voor een urenbeperking. Door appellante zijn geen andere medische stukken in geding gebracht. Gelet op het bovenstaande is de conclusie dat het medische oordeel op een voldoende zorgvuldig onderzoek berust. Er zijn geen aanwijzingen om te twijfelen aan de juiste weergave van de bevindingen van de verzekeringsartsen en aan de juistheid van de in acht genomen medische beperkingen van appellante.
4.2.
Naar aanleiding van de aanpassing van de FML in de bezwaarfase heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aan de schatting ten grondslag gelegde functies heroverwogen. Hoewel niet alle functies meer geschikt waren, konden nog voldoende passende functies gehandhaafd worden. De Svb heeft door middel van het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 maart 2014 toereikend gemotiveerd waarom appellante ondanks de vastgestelde beperkingen in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geduide functies.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. De Raad ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries als voorzitter en M.C. Bruning en
L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2016.
De voorzitter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) N. Veenstra

AP