ECLI:NL:CRVB:2016:1867
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toetsingskader ANW en herzieningsverzoek duuraanspraak in bestuursrechtelijke context
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, geboren in 1959, ontving een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW). Deze uitkeringen werden beëindigd omdat haar jongste kind op 6 november 2009 18 jaar werd. Appellante heeft in 2011 aangegeven meer dan 45% arbeidsongeschikt te zijn, maar haar verzoek werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die niet eerder naar voren hadden kunnen komen. De Raad benadrukte dat bij een duuraanspraak, zoals de ANW, een onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode vóór en na het herzieningsverzoek. Voor de periode voorafgaand aan het verzoek was er geen aanleiding voor de Svb om het eerdere besluit te herzien. Voor de periode na het verzoek heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berustte, waarbij de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het Uwv als voldoende en zorgvuldig werden beschouwd.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.