ECLI:NL:CRVB:2016:1868
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid na ziekmelding en de rol van medische onderbouwing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die als verkoopmedewerkster werkte, meldde zich op 8 juni 2011 ziek vanwege nek- en hoofdpijnklachten. Haar dienstverband eindigde op 1 oktober 2011. Na meerdere bezoeken aan een verzekeringsarts, werd appellante per 22 maart 2013 geschikt geacht voor haar werk, waarna het Uwv besloot dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het besluit van het Uwv, waarop appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig was en dat haar fysieke en psychische beperkingen niet goed waren onderbouwd. Het Uwv stelde echter dat er geen objectieve medische gegevens waren die aantonen dat appellante niet in staat was haar werk te verrichten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende onderzoek had gedaan en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet arbeidsongeschikt was op basis van de beschikbare medische gegevens.
De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.