ECLI:NL:CRVB:2016:1904
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsaanvraag en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. J. Schouten, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 19 januari 2016 haar aanvraag om bijstand had afgewezen. De aanvraag was afgewezen op basis van de conclusie dat verzoekster een gezamenlijke huishouding voerde met G.C.H. Buskermolen, de hoofdbewoner van het adres waar zij woonde. Verzoekster heeft op 23 juli 2015 een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen na een onderzoek naar haar woonsituatie.
Tijdens de zitting op 10 mei 2016 heeft verzoekster aangevoerd dat zij geen inkomen heeft en afhankelijk is van de voedselbank. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de verklaring van verzoekster over haar woonsituatie en de zorgrelatie met de hoofdbewoner. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en de hoofdbewoner gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat voldoet aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding. Het tweede criterium, wederzijdse zorg, werd ook als voldaan beschouwd, gezien de financiële en sociale interacties tussen verzoekster en de hoofdbewoner.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak naar verwachting in de bodemprocedure in stand zal blijven, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier C. Moustaïne, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.