In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen een besluit van het Uwv waarbij een loonsanctie is opgelegd. Werknemer, die in 2008 zijn bouwbedrijf aan appellante heeft verkocht, is sinds september 2011 ziek gemeld vanwege burn-out klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, wat heeft geleid tot de verlenging van de loonbetalingsverplichting. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep stelt appellante dat het Uwv ten onrechte heeft verlangd dat zij eerder een tweede spoor traject had moeten inzetten, omdat er in het eerste ziektejaar geen sprake was van een voor haar kenbaar arbeidsconflict. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de opgelegde loonsanctie niet voldoende is gemotiveerd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, herroept de loonsanctie en heropent het onderzoek ter voorbereiding van een uitspraak over de schadevergoeding die appellante heeft verzocht. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.480.