ECLI:NL:CRVB:2016:2027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van inlichtingenverplichting door het verrichten van op geld waardeerbare werkzaamheden als snorder
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 6 september 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van de politie dat appellant als snorder, oftewel taxichauffeur zonder vergunning, werkzaam was, heeft de Sociale Recherche Fryslân een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van zijn op geld waardeerbare werkzaamheden. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden heeft daarop besloten om de bijstand van appellant over de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 januari 2012 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 10.476,82.
De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij zijn inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat zijn werkzaamheden niet als op geld waardeerbaar konden worden gekenschetst, maar als hobbymatig of als vriendendiensten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellant verrichte werkzaamheden, gezien de aard, omvang en frequentie, wel degelijk op geld waardeerbaar waren. De Raad concludeerde dat appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat deze activiteiten invloed konden hebben op zijn recht op bijstand.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De Raad wees erop dat de schending van de inlichtingenverplichting en het ontbreken van een deugdelijke administratie het college in staat stelden om tot deze beslissing te komen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 24 mei 2016.