ECLI:NL:CRVB:2016:2035

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/2782 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van uitkering op basis van gewijzigde financiële gegevens na overlijden partner

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1929 en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit betrof de terugvordering van een te veel uitbetaald bedrag van € 4.021,81 aan uitkering. De terugvordering was gebaseerd op de gewijzigde financiële situatie van appellante na het overlijden van haar partner in 2013. Appellante had op 22 september 2013 melding gemaakt van het overlijden van haar partner en werd verzocht om informatie over haar inkomsten. De Sociale verzekeringsbank ontving de benodigde financiële gegevens pas op 27 december 2013, waarna de uitkering opnieuw werd vastgesteld op 13 februari 2014.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijn voor terugvordering niet was verstreken, omdat de nieuwe vaststelling van de uitkering binnen dertien weken na ontvangst van de noodzakelijke gegevens had plaatsgevonden. De Raad overwoog dat de mededeling van het overlijden van de partner op zich niet voldoende was om een hernieuwde vaststelling van de uitkering te rechtvaardigen zonder de exacte financiële gegevens. De Raad concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om de periode van terugvordering te bekorten. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden.

Uitspraak

15/2782 WUV
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Verenigde Staten (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Lesquillier, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 februari 2015, kenmerk BZ01784795 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Daar is namens appellante verschenen mr. Lesquillier. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1929, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv.
1.2.
Bij e-mail van 22 september 2013 heeft appellante aan verweerder gemeld dat haar partner, [naam partner], [in] 2013 is overleden. Op 9 oktober 2013 is aan appellante verzocht informatie te verschaffen over haar inkomsten. Per 1 november 2013 is een voorschot vastgesteld van € 500,71 per maand, in afwachting van nadere door appellante te verstrekken inkomensgegevens. Die gegevens heeft verweerder voor een deel op
5 november 2013 ontvangen en de ontbrekende gegevens op 27 december 2013. Vervolgens is bij besluit van 13 februari 2014 de periodieke uitkering van appellante met ingang van
1 juli 2013 opnieuw vastgesteld en de uitkering bepaald op € 51,43 bruto per maand. Daarbij is vermeld dat door de nieuwe vaststelling van de uitkering een bedrag teveel is betaald en appellante daarover nader bericht ontvangt.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2014 heeft verweerder aan appellante bericht dat een bedrag van
€ 4.021,81 aan uitkering teveel is uitbetaald en dat dit bedrag van haar wordt teruggevorderd. Hierbij is te kennen gegeven dat ter vereffening van dit bedrag met ingang van augustus 2014 maandelijks een bedrag van € 80,- wordt ingehouden op de voorzieningen totdat het teveel betaalde bedrag is verrekend en dat tevens in deze maand € 200,- van de nabetaling van de huishoudelijke hulp wordt ingehouden. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1.
Verweerder heeft bij het opnieuw vaststellen van de uitkering toepassing gegeven aan artikel 59 van de Wuv. In dat artikel is imperatief bepaald in welke gevallen de periodieke uitkering opnieuw moet worden vastgesteld. Dit betreft met name veranderingen in de persoonlijke levenssfeer. Zo is in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wuv bepaald dat de uitkering opnieuw wordt vastgesteld wanneer het huwelijk van de uitkeringsgerechtigde wordt beëindigd door het overlijden van zijn echtgenoot.
2.2.
Op grond van artikel 59, vierde lid, van de Wuv wordt hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede lid te veel dan wel te weinig is uitbetaald, door verweerder teruggevorderd of verrekend. De terugvordering kan in door verweerder te bepalen termijnen plaatsvinden.
2.3.
Bij het terugvorderen na een ambtshalve nieuwe vaststelling van de periodieke uitkering hanteert verweerder de richtlijn die onder meer inhoudt dat niet tot terugvordering wordt overgegaan indien de beschikking met de nieuwe vaststelling niet wordt genomen binnen dertien weken nadat de noodzakelijke gegevens ter kennis van verweerder zijn gebracht.
2.4.
Anders dan namens appellante is betoogd is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder niet tot terugvordering had mogen overgaan. De stelling dat de beschikking met de nieuwe vaststelling niet binnen de onder 2.3 bedoelde dertien weken is genomen kan niet worden onderschreven. Op 22 september 2013 is gemeld dat de partner van appellante is overleden. Die enkele mededeling is onvoldoende om op basis daarvan tot een hernieuwde vaststelling te kunnen overgaan. Verweerder heeft wel direct na het bekend worden van het overlijden van de echtgenoot van appellante een voorschot vastgesteld op grond van de toen bekende gegevens. In november 2013 was het voor verweerder weliswaar duidelijk dat appellante een hoger bedrag aan Social Security zou gaan ontvangen en hoe hoog dat bedrag bij benadering zou worden, maar voor een juiste vaststelling van de periodieke uitkering zijn de exacte financiële gegevens noodzakelijk. Verweerder heeft die financiële gegevens pas ontvangen op 27 december 2013. Het tijdsverloop tussen
27 december 2013 en de beschikking van 13 februari 2014 bedraagt minder dan dertien weken zodat de onder 2.3 genoemde termijn niet is verstreken. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.5.
Naarmate het langer duurt voordat verweerder kan beschikken over alle benodigde gegevens, neemt niet alleen de periode toe waarover wordt teruggevorderd maar ook de hoogte van het terugvorderingsbedrag. Zo ook hier. In hetgeen namens appellante is gesteld wordt dan ook geen aanleiding gezien de periode van terugvordering te bekorten. Voor zover de juistheid wordt bestreden van het inhouden van € 200,- op een nabetaling van de huishoudelijke hulp overweegt de Raad dat die inhouding tot stand is gekomen na telefonische instemming van appellante. In de aanwezige gegevens zijn geen aanwijzingen gevonden om te kunnen veronderstellen dat de instemming van appellante onder druk zou hebben plaatsgevonden, zoals namens appellante ter zitting is gesteld.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD