ECLI:NL:CRVB:2016:2037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
15/7011 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vergoeding voor semi-orthopedische schoenen op basis van vervolgingsgevolgen

In deze zaak heeft appellant, geboren in 1957, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om vergoeding voor semi-orthopedische schoenen werd afgewezen. Appellant is als tweede-generatieslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en ontvangt een periodieke uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten en adipositas van appellant in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders, maar dat dit niet geldt voor de klachten aan het bewegingsapparaat en de hypertensie.

Het bestreden besluit, dat de afwijzing van de vergoeding voor de schoenen bevestigde, is gebaseerd op medische adviezen van geneeskundig adviseurs. Deze adviezen concludeerden dat de voetklachten van appellant in een te ver verwijderd verband staan met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. De Raad oordeelde dat de adipositas een afgeleide aandoening is en dat de voetklachten daaruit voortvloeien, waardoor er geen rechtstreekse relatie met de vervolgingsgevolgen bestaat.

Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt zouden kunnen onderbouwen. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 2 juni 2016 door de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als rechter en R.G. van den Berg als griffier.

Uitspraak

15/7011 WUV
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 17 september 2015, kenmerk BZ01863156 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Daar is appellant, zoals door hem bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1957, is als zogenoemde tweede-generatieslachtoffer gelijkgesteld
met de vervolgde in de zin van de Wuv. Als zodanig ontvangt hij een periodieke uitkering. Verweerder heeft aanvaard dat de psychische klachten en adipositas van appellant in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. Een dergelijk verband is niet aanvaard voor de klachten aan het bewegingsapparaat en de hypertensie
.Aan appellant zijn in de loop der tijd verschillende voorzieningen toegekend.
1.2.1.
Een in maart 2006 ingediende aanvraag om uitbreiding van de eerder toegekende vergoeding voor huishoudelijke hulp heeft verweerder afgewezen en die afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 november 2006. Het tegen dat besluit ingestelde beroep is door de Raad bij uitspraak van 30 augustus 2007 (nummer 06/7056 WUV) gegrond verklaard, onder vernietiging van dat besluit. Geoordeeld is dat onvoldoende is onderbouwd welke beperkingen appellant ondervindt door de adipositas en dat daarnaast in de medische advisering ook onvoldoende aandacht is besteed aan de bij voorbaat niet onaannemelijke stelling van appellant dat zijn knie-, enkel- en voetklachten zijn veroorzaakt door zijn overgewicht.
1.2.2.
Bij het ter uitvoering van die uitspraak genomen besluit van 22 februari 2008 is aan appellant alsnog de gevraagde uitbreiding voor huishoudelijke hulp toegekend. Verweerder heeft echter het standpunt gehandhaafd dat de bij appellant aanwezige hypertensie en klachten aan het bewegingsapparaat niet in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsgevolgen (gedragingen) van zijn ouders. Zo is overwogen dat er sprake is van een te ver verwijderd verband tussen die gedragingen en de hypertensie en het slijtagetype van het bewegingsapparaat. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep ingesteld.
2. In februari 2015 heeft appellant verzocht om een vergoeding voor het jaarlijks aanschaffen van twee paar semi-orthopedische schoenen. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 9 april 2015 en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Overwogen is dat de voetklachten van appellant in een te ver verwijderd verband staan met ziekten en gebreken die bij de ouders van appellant door de vervolging zijn ontstaan. Om die reden is appellant niet in aanmerking gebracht voor de gevraagde voorziening van semi-orthopedische schoenen.
3. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd overweegt de Raad als volgt.
3.1.
Het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt is gebaseerd op medische adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs. Deze adviezen zijn gebaseerd op de medische gegevens uit de onder 1.2.1 en 1.2.2 bedoelde procedure en op informatie van de huisarts E.J. Harting en van de fysiotherapeut I.G.A. Stoffelen. In de adviezen is tot uitdrukking gebracht dat de adipositas (feitelijk) een afgeleide causale aandoening betreft en dat de daarvan weer afgeleide voetklachten in een te ver verwijderde afstand komen van de vervolgingsgevolgen van de ouders.
3.2.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Uit de voorhanden zijnde medische gegevens kan niet worden afgeleid dat de voetklachten van appellant (rechtstreeks) in verband staan met de vervolgingsgevolgen van de ouders. Zo volgt uit de medische adviezen dat de vervolgingsgevolgen van de ouders nimmer zelfstandig tot adipositas hebben kunnen leiden. In het verweerschrift is nog toegelicht dat de adipositas het gevolg is van de eetstoornis als onderdeel van de causale psychische klachten. Uit dit alles volgt dat de adipositas een afgeleide aandoening betreft. Dat betekent dat de door de adipositas ontstane voetklachten afgeleide klachten zijn van een afgeleide aandoening. De voetklachten komen daardoor in een te ver verwijderd verband te staan met de voor de tweede-generatieslachtoffer benodigde rechtstreekse relatie met de vervolgingsgevolgen van de ouders, om te kunnen concluderen dat de klachten in overwegende mate door die vervolgingsgevolgen zijn ontstaan. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Aangezien appellant via de anti-hardheidsbepaling met de vervolgde is gelijkgesteld zou verder het toepassen van de omgekeerde bewijslast als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wuv leiden tot het toepassen van een dubbele anti-hardheid, hetgeen op grond van de Wuv niet mogelijk is.
3.3.
Appellant heeft in beroep nog betoogd dat de hypertensie en de klachten aan het bewegingsapparaat alsnog in verband moeten worden gebracht met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderschrijven.
3.4.
Het voorgaande brengt mee dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) R.G. van den Berg

HD