Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Aan appellant zijn in de loop der tijd verschillende voorzieningen toegekend.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1957, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, waarin zijn verzoek om vergoeding voor semi-orthopedische schoenen werd afgewezen. Appellant is als tweede-generatieslachtoffer gelijkgesteld met de vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en ontvangt een periodieke uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten en adipositas van appellant in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders, maar dat dit niet geldt voor de klachten aan het bewegingsapparaat en de hypertensie.
Het bestreden besluit, dat de afwijzing van de vergoeding voor de schoenen bevestigde, is gebaseerd op medische adviezen van geneeskundig adviseurs. Deze adviezen concludeerden dat de voetklachten van appellant in een te ver verwijderd verband staan met de vervolgingsgevolgen van zijn ouders. De Raad oordeelde dat de adipositas een afgeleide aandoening is en dat de voetklachten daaruit voortvloeien, waardoor er geen rechtstreekse relatie met de vervolgingsgevolgen bestaat.
Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt zouden kunnen onderbouwen. De Raad heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 2 juni 2016 door de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als rechter en R.G. van den Berg als griffier.