Uitspraak
.
OVERWEGINGEN
.Het hiertegen gerichte bezwaar van appellante is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1934 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een verzoek ingediend voor vergoeding van de kosten van opname en verblijf in een verzorgingshuis. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat uit de medische gegevens niet bleek dat de psychische klachten van appellante zodanig ernstig waren dat opname medisch geïndiceerd was. De Raad heeft de afwijzing van de vergoeding beoordeeld en geconcludeerd dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs voldoende onderbouwd waren. Appellante heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek te verrichten naar haar beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de bestaande adviezen voldoende waren om de afwijzing te rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellante, hoewel verergerd, niet leidden tot een medische indicatie voor opname in een verzorgingshuis. De conclusie was dat de weigering om de kosten te vergoeden in rechte standhield, en dat appellante in de toekomst een nieuwe aanvraag kan indienen indien haar situatie verandert.