ECLI:NL:CRVB:2016:2039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
14/6834 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergoeding kosten opname in verzorgingshuis op basis van medische indicatie

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1934 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een verzoek ingediend voor vergoeding van de kosten van opname en verblijf in een verzorgingshuis. De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat uit de medische gegevens niet bleek dat de psychische klachten van appellante zodanig ernstig waren dat opname medisch geïndiceerd was. De Raad heeft de afwijzing van de vergoeding beoordeeld en geconcludeerd dat de medische adviezen van de geneeskundig adviseurs voldoende onderbouwd waren. Appellante heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader onderzoek te verrichten naar haar beperkingen, maar de Raad oordeelde dat de bestaande adviezen voldoende waren om de afwijzing te rechtvaardigen. De Raad heeft vastgesteld dat de psychische klachten van appellante, hoewel verergerd, niet leidden tot een medische indicatie voor opname in een verzorgingshuis. De conclusie was dat de weigering om de kosten te vergoeden in rechte standhield, en dat appellante in de toekomst een nieuwe aanvraag kan indienen indien haar situatie verandert.

Uitspraak

14/6834 WUV
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 september 2014, kenmerk BZ01701540 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Lamphen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1934, is erkend als vervolgde in de zin van de Wuv. In dat verband is aanvaard dat appellante psychische klachten heeft die in verband staan met de vervolging. De ziekte van Sjögren, osteoporose, scoliose en hypothreoïdie zijn niet aanvaard als een gevolg van de vervolging.
1.2.
In juli 2013 heeft appellante verzocht om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de opname en verblijf in een verzorgingshuis (en de hieraan verbonden kosten van verhuizing en herinrichting).
1.3.
Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 21 november 2013
.Het hiertegen gerichte bezwaar van appellante is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Ingevolge artikel 20, derde lid, van de Wuv, komen - kort weergegeven - voor vergoeding in aanmerking de kosten van verpleging en verzorging in een daartoe bestemde inrichting, indien opname in die inrichting geschiedt wegens ziekten of gebreken die door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd.
2.2.
De weigering om de kosten van opname en verblijf in een verzorgingshuis en de daaraan verbonden kosten van verhuizing en herinrichting te vergoeden heeft als grond dat die voorzieningen niet medisch noodzakelijk zijn in verband met de psychische klachten van appellante. Verweerder heeft deze weigering gebaseerd op de adviezen van twee geneeskundig adviseurs, de arts R. Loonstein en in bezwaar de arts A.J. Maas. Eerstgenoemde arts heeft zijn advies mede gebaseerd op het verslag van het geneeskundig onderhoud dat
Y. Engelberg, arts, met appellante heeft gehouden. In bezwaar is daarbij ook betrokken het rapport van prof. dr. B. Maoz, die appellante op haar verzoek heeft onderzocht. De geneeskundig adviseurs komen - samengevat - tot de conclusie dat appellante over het algemeen adequaat functioneert ondanks haar causale psychische klachten en dat beperkingen in het functioneren door niet causale ziekten of gebreken worden veroorzaakt, waaronder thans ook MDS en status na sarcoma. Hoewel de causale psychische klachten, met name de angst voor een onvermijdelijke afhankelijkheid, recentelijk zijn verergerd, kan niet worden gesproken van een angstbeeld dat dermate ernstig is dat opname in een verzorgingshuis op grond daarvan medisch geïndiceerd zou zijn.
2.3.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door tijdens de bezwaarprocedure geen nader onderzoek meer te verrichten naar de concrete causale beperkingen. Verweerder had een andere psychiater kunnen benaderen, nu door het overlijden van professor Moaz geen nadere vragen meer aan hem konden worden gesteld over de beperkingen van appellante. Hierbij is een rapport overgelegd van psychiater
R. Mitelpunkt, die concludeert dat appellante lijdt aan een ernstige angststoornis en in levensgevaar verkeert als gevolg van een sociaal isolement.
2.4.
Bij brief van 21 april 2015 heeft Loonstein, met instemming van de Raad, Mitelpunkt een aantal vragen gesteld. Bij brief van 31 mei 2015 heeft Mitelpunkt deze vragen beantwoord. Bij brief van 14 augustus 2015 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het rapport van Mitelpunkt geen aanleiding geeft om tot een andersluidend besluit te komen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het advies van geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager. Deze arts concludeert dat Mitelpunkt op de nadere vraagstelling vooral lichamelijke klachten noemt als reden voor de noodzaak tot verhuizing naar een verzorgingshuis. Voor wat betreft de psychische klachten noemt Mitelpunkt het dreigende sociale isolement, waarbij hij van belang acht dat appellante niet in staat is gebleken om hulp in te roepen bij medische klachten. Ohlenschlager benadrukt dat appellante bang is voor een onvermijdelijke afhankelijkheid als gevolg van niet causale somatische klachten en beperkingen. Deze angst voor afhankelijkheid (en voor verhuizen) kan daarom niet tot de conclusie leiden dat de gevraagde voorzieningen medisch noodzakelijk zijn.
2.5.
De Raad overweegt als volgt.
2.6.
Het bestreden besluit was met de onder 2.2 genoemde medische adviezen reeds voldoende zorgvuldig voorbereid en draagkrachtig gemotiveerd. De omstandigheid dat de gevraagde nadere toelichting wegens het overlijden van Maoz niet meer is gegeven, maakt niet dat verweerder reeds om die reden een andere psychiater had moeten inschakelen voor nader onderzoek, nu de medische adviezen van Loonstein en Maas duidelijk waren. Bovendien blijkt ook uit het rapport van Maoz dat appellante zich, ondanks een angst voor afhankelijk worden en voor verandering en een (voor de leeftijd normale) lichte cognitieve achteruitgang, op dat moment goed staande wist te houden. De conclusie van Mitelpunkt dat er wel degelijk een medische indicatie is voor opname, houdt vooral verband met het feit dat appellante volgens hem haar situatie in het gesprek met Maoz te rooskleurig heeft beschreven. Ook dit duidt volgens hem op een gebrek aan zelfinzicht. Mede gelet op het medisch advies van Ohlenschager bieden de rapporten van Moaz en Mitelpunkt onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de medische adviezen van Loonstein en Maas en het daarop gebaseerde standpunt van verweerder.
2.7.
Appellante heeft bij brief van 8 april 2016 nog een aantal aanvullende (medische) stukken overgelegd. Deze bevatten geen andere informatie dan de informatie die reeds bekend was. In deze stukken wordt herhaald dat appellante zichzelf in gevaar brengt door alleen te wonen en dat zij in een beschermde woonomgeving dient te zijn. Daarin komt echter niet duidelijk tot uitdrukking waarom zij nu juist op grond van de causale klachten en beperkingen niet zelfstandig zou kunnen blijven wonen. De psychische klachten worden in één adem genoemd met de lichamelijke klachten. Hoewel begrijpelijk is dat de causale psychische klachten van appellante invloed hebben op het zelfinzicht en de manier waarop zij omgaat met haar lichamelijke klachten en het ouder en afhankelijk worden, is ook op grond van deze gegevens niet gebleken dat deze psychische klachten (en dan met name de angstklachten) zodanig zijn dat deze leiden tot een medische indicatie voor opname in een verzorgingshuis.
2.8.
De conclusie moet dan ook luiden dat uit de voorhanden zijnde medische gegevens ook de Raad niet is gebleken dat de causale psychische klachten van appellante ten tijde hier in geding zodanig ernstig waren dat opname in een verzorgingshuis medisch geïndiceerd was. Om die reden houdt de hier gehandhaafde weigering om appellante in aanmerking te brengen voor een vergoeding van de kosten voor opname in een verzorgingshuis in rechte stand. Het ontbreken van een medische indicatie voor een opname in een verzorgingshuis brengt mee dat appellante evenmin in aanmerking kan komen voor de gevraagde vergoeding van de kosten van verhuizing en herinrichting.
2.9.
Indien thans sprake is van verergering van de psychische klachten van appellante, zoals door haar gemachtigde naar voren is gebracht, dan kan zij een nieuwe aanvraag bij verweerder indienen.
2.10.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD