ECLI:NL:CRVB:2016:205
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellanten tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven om hun aanvraag voor bijstand buiten behandeling te stellen, ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 12 september 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en had bijzondere bijstand aangevraagd. Op 3 juni 2013 heeft appellante de gemeente Eindhoven geïnformeerd dat haar partner bij haar is komen wonen, wat aanleiding gaf tot een beoordeling van de bijstandsnorm. Het college heeft appellanten herhaaldelijk verzocht om gegevens te verstrekken, maar zij zijn niet verschenen op de gesprekken en hebben de gevraagde informatie niet tijdig aangeleverd. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft deze beslissing bevestigd, waarbij zij oordeelde dat appellanten niet tijdig de benodigde gegevens hebben overgelegd, wat essentieel was voor de beoordeling van hun recht op bijstand. In hoger beroep hebben appellanten hun eerdere argumenten herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het tijdig aanleveren van de gevraagde informatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij redelijkerwijs niet in staat waren om de gevraagde gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken. De beroepsgrond dat appellanten als Somalische vluchtelingen moeite hebben met de Nederlandse taal en regelgeving, wordt verworpen, omdat het op hen lag om hulp in te roepen indien nodig. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.