Op 19 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die sinds 18 augustus 2010 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant had een sollicitatiegesprek voor een functie als chauffeur schoolvervoer, maar dit leidde niet tot een vervolg in de sollicitatieprocedure. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verlaagde de bijstand van de appellant met 50% gedurende een maand, omdat zij van mening waren dat de appellant niet naar vermogen had geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.
De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij zich welwillend had opgesteld tijdens het sollicitatiegesprek en dat hij niet voldoende was voorbereid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aan appellant verweten gedragingen niet objectief en verifieerbaar konden worden beoordeeld. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens onvoldoende grondslag boden voor de opgelegde maatregel.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten. De totale proceskosten werden begroot op € 2.976,- en het college moest ook het griffierecht van € 166,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier R.G. van den Berg.