ECLI:NL:CRVB:2016:211

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/3979 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlaging op basis van sollicitatiegedrag

Op 19 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een appellant die sinds 18 augustus 2010 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant had een sollicitatiegesprek voor een functie als chauffeur schoolvervoer, maar dit leidde niet tot een vervolg in de sollicitatieprocedure. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo verlaagde de bijstand van de appellant met 50% gedurende een maand, omdat zij van mening waren dat de appellant niet naar vermogen had geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij zich welwillend had opgesteld tijdens het sollicitatiegesprek en dat hij niet voldoende was voorbereid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aan appellant verweten gedragingen niet objectief en verifieerbaar konden worden beoordeeld. De Raad concludeerde dat de beschikbare gegevens onvoldoende grondslag boden voor de opgelegde maatregel.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de appellant werd gegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten. De totale proceskosten werden begroot op € 2.976,- en het college moest ook het griffierecht van € 166,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier R.G. van den Berg.

Uitspraak

14/3979 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2014, 13/3566 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/3980 BBZ plaatsgevonden op
24 november 2015. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H.M.S. Crienen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt laatstelijk vanaf 18 augustus 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft met behoud van uitkering een opleiding gevolgd tot rij-instructeur. Appellant heeft, met uitzondering van een periode van vier weken, geen betaald werk verricht. Appellant is door zijn werkcoach gewezen op een vacature voor chauffeur schoolvervoer bij [bedrijf] voor 15 tot 20 uur per week gedurende zes maanden. Op 27 juni 2013 heeft appellant een sollicitatiegesprek gevoerd met [naam] , commercieel medewerker van [bedrijf] te [plaats] . Dit gesprek heeft niet geleid tot voortzetting van de sollicitatieprocedure.
1.2.
Bij besluit van 17 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college met ingang van 1 juli 2013 de bijstand verlaagd met
50% gedurende een maand. Aan de besluitvorming van het college ligt ten grondslag het standpunt dat appellant door zijn houding en gedrag niet naar vermogen heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, dan wel dat appellant de arbeidsinschakeling heeft belemmerd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB - voor zover hier van belang - is de belanghebbende vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden.
4.2.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De hier bedoelde verordening is in dit geval de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Venlo (verordening).
4.3.
Het college heeft de aan appellant verweten gedragingen aangemerkt als gedragingen van de tweede categorie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a en onder e, van de verordening. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder b, van de verordening leidt dit tot een verlaging van 50% van de bijstandsnorm.
4.4.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat [naam] telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de gemeente over het verloop van het sollicitatiegesprek met appellant op
27 juni 2013. [naam] heeft vervolgens het sollicitatiegesprek per e-mail, gericht aan een medewerkster van de gemeente, als volgt kort samengevat:
”Ten eerste was hij niet alleen, hij had een vriend mee op gesprek; dit vonden wij vreemd. In het begin van het gesprek was hij erg sceptisch, werd later wel wat minder. Hij gaf vrijwel direct aan dat hij een procedure heeft lopen tegen de gemeente omdat die geld wil zien ivm opstart van een eigen bedrijf. Maar verder gaf hij aan wel een half jaartje taxi te willen rijden.”
4.5.
Appellant heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Appellant betwist dat hij zich tijdens het sollicitatiegesprek met [naam] sceptisch heeft opgesteld. Naast een lopende procedure om zich als zelfstandige te vestigen is appellant bereid zich volledig in te zetten voor werk in loondienst. De vriend die appellant naar het gesprek heeft meegenomen heeft zich niet in het gesprek gemengd. Appellant was door zijn werkcoach niet goed voorbereid op het gesprek en wist niet wat hem te wachten stond. Appellant heeft daarom in alle eerlijkheid antwoord gegeven op de vragen van de werkgever en zich aldus welwillend en gemotiveerd opgesteld jegens de werkgever. Appellant treft dan ook geen verwijt.
4.6.
Het opleggen van een maatregel is een belastend besluit. De bewijslast betreffende de verweten gedragingen ligt bij het college. Vaststaat dat een gedetailleerde weergave van de inhoud van het sollicitatiegesprek ontbreekt. Appellant heeft daarvan dan ook geen kennis kunnen nemen en geen mogelijkheid gehad een dergelijk verslag te becommentariëren. Uit de beschikbare, summiere samenvatting van het gesprek, zoals dit volgens [naam] is verlopen, valt niet zonder meer af te leiden dat appellant zich onwelwillend en ongemotiveerd jegens de werkgever heeft opgesteld. Uit die samenvatting blijkt juist dat appellant het aangeboden werk wel wilde doen. De aan appellant verweten gedragingen, dat hij zich door een vriend heeft laten begeleiden en dat hij tijdens het gesprek melding heeft gemaakt van de tegen de gemeente lopende procedure, kunnen op basis van de beschikbare gegevens niet objectief en verifieerbaar worden beoordeeld. De wel beschikbare gegevens bieden onvoldoende grondslag voor het opleggen van een maatregel, zodat deze geen stand kan houden.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen.
4.8.
Het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding wordt toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 7 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2428.
5. Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- in bezwaar,
€ 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep, in totaal € 2.976,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 oktober 2013;
- herroept het besluit van 17 juli 2013;
- veroordeelt het college tot vergoeding aan appellant van de schade zoals onder 4.8 van deze
uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.976,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) R.G. van den Berg

HD