ECLI:NL:CRVB:2016:214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14/794 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor eigen werk van beveiliger na letsel en beëindiging ZW-uitkering

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant, die als beveiliger werkzaam was. Appellant heeft op 27 augustus 2011 tijdens een incident letsel aan zijn nek opgelopen, waardoor hij zijn werkzaamheden heeft moeten staken. Sindsdien heeft hij nekklachten. De bedrijfsarts heeft vastgesteld dat appellant zijn hoofd niet goed kan bewegen, wat hem zou belemmeren in zijn werk als beveiliger. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat appellant niet ongeschikt is voor zijn eigen werk, wat leidde tot een besluit om de ZW-uitkering te beëindigen.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat en dat hij beperkt is in het maken van hoofdbewegingen, wat essentieel is voor zijn functie. Het Uwv heeft de visie van de rechtbank bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de functie van beveiliger voorkomende belasting appellant niet geschikt maakt voor zijn eigen werk. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de eerdere uitspraak vernietigd en het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten. De Raad heeft het besluit van het Uwv herroepen, omdat appellant niet geschikt kan worden geacht voor zijn eigen werk als beveiliger, gezien de beperkingen die zijn vastgesteld.

Uitspraak

14/794 ZW
Datum uitspraak: 20 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 december 2013, 13/3213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] B.V. te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Roossien, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft met rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de namens appellant ingediende nadere medische stukken.
Van werkgeefster is op 24 november 2015 een zienswijze ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Roossien. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als beveiliger via werkgeefster werkzaam, toen hem op 27 augustus 2011 tijdens een nachtelijke ronde een gewelddadig incident is overkomen waarbij hij letsel aan zijn nek heeft opgelopen en zijn werkzaamheden heeft moeten staken. Sinds die tijd heeft appellant nekklachten. Het contract met de inlener is met ingang van 23 februari 2012 beëindigd. De bedrijfsarts heeft op 13 februari 2013 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin zij heeft vermeld dat appellant zijn hoofd (nek) niet goed kan bewegen waardoor hij niet goed kan anticiperen op onverwachte gebeurtenissen en het werken als beveiligingsmedewerker volgens haar niet goed mogelijk is. De registerarbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 19 februari 2013 geconcludeerd dat hij de visie van de bedrijfsarts dat appellant zijn eigen werk niet kan verrichten niet deelt. Onverwachte gebeurtenissen komen zelden voor en als ze al voorkomen dient alarm te worden geslagen via de GSM dan wel mobilofoon. Vervolgens heeft een bedrijfsarts een hersteld melding gegeven en is het Uwv namens de werkgeefster verzocht een beslissing op grond van de Ziektewet (ZW) te nemen.
1.2.
Bij besluit van 8 maart 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellant geen recht heeft op een
ZW-uitkering omdat appellant op en na 5 maart 2013 niet (meer) wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten zijn eigen arbeid. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 24 april 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant - kort weergegeven - aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat. Appellant is voorts van mening dat hij beperkt is ten aanzien van het maken van hoofdbewegingen en het houden van het hoofd in een bepaalde stand. Evenals de bedrijfsarts is appellant van mening dat deze beperkingen in de weg staan aan het verrichten van zijn werk als beveiliger, nu hij daardoor niet goed kan anticiperen op onverwachte gebeurtenissen. Appellant heeft tevens een advertentie overgelegd van de functie die appellant heeft vervuld. Voorts heeft appellant naar voren gebracht dat hij ten tijde in geding morfine houdende medicijnen tegen de pijn slikte in verband waarmee hij geen auto kan rijden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De registerarbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 19 februari 2013 als kenmerkende functiebelastingen in relatie tot de belastbaarheid van appellant achtereenvolgens genoemd: het autorijden (toegestaan tot maximaal 4 tot 6 uur per dag en minder dan 30 minuten achtereen), het in en uit de auto stappen, 10 tot 20 minuten achtereen lopen, beoordelen of zaken in orde zijn en rondkijken waarbij soms het hoofd dient te worden bewogen. Hij heeft geconcludeerd dat het bewegen van het hoofd in de functie van appellant weliswaar voor komt maar niet in een mate die de belastbaarheid van appellant overtreft. Hij deelt niet de visie van de bedrijfsarts dat appellant zijn eigen werk niet kan verrichten wegens onverwachte gebeurtenissen aangezien deze zelden voorkomen en als ze al voorkomen dient alarm te worden geslagen via de GSM dan wel mobilofoon. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft deze visie bevestigd in zijn rapport van 15 april 2013. In de advertentie “mobiel surveillant” is het volgende vermeld:
“Je bent veel onderweg en houdt toezicht op terreinen en gebouwen overdag maar ook
’s avonds en ’s nachts blijf je alert (…). Bij gevaarlijke of ongewenste situaties weet je wat je te doen staat. Met jouw alertheid en inzet voor de veiligheid van anderen maak je het verschil voor de opdrachtgevers (…).”
4.3.
Dat er een risico bestaat op incidenten wordt door het Uwv niet ontkend. Dat het risico op dergelijke incidenten mogelijk klein is, betekent echter niet dat daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden bij de vraag of appellant zijn eigen werk kan doen. Appellant wordt onbetwist beperkt geacht ten aanzien van het gebruik van hoofd en nek bij onverwachte gebeurtenissen en situaties zoals eerder door de bedrijfsarts is aangenomen. Eveneens is niet in geschil dat er zich onverwachte en gevaarlijke situaties kunnen voordoen. Geconcludeerd wordt dan ook dat de in de functie van beveiliger voorkomende belasting maakt dat appellant niet geschikt kan worden geacht voor zijn eigen werk van beveiliger.
4.4.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal zelf in de zaak voorzien nu duidelijk is dat appellant niet geschikt kan worden geacht voor het eigen werk en het primaire besluit herroepen.
5. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze bestaan uit kosten van rechtsbijstand, in eerste aanleg begroot op € 992,- en in hoger beroep begroot op € 992,- dus in totaal € 1984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 april 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 8 maart 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit besluit;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1984,-;
  • gelast dat het Uwv het griffierecht € 162,- aan appellant vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2016.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) N. Veenstra

AP