Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een nabestaandenuitkering aan appellante, die na het overlijden van haar echtgenoot een aanvraag had ingediend op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had de aanvraag afgewezen omdat appellante niet voldeed aan de eis van ten minste 45% arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv juist was en dat appellante medisch gezien in staat was om de door de arbeidsdeskundige voorgehouden voorbeeldfuncties te vervullen.
De procedure begon met de aanvraag van appellante na het overlijden van haar echtgenoot op 3 mei 2014. De Svb had het Uwv gevraagd om een medisch en arbeidskundig onderzoek, waaruit bleek dat appellante niet als arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Svb weigerde vervolgens de nabestaandenuitkering bij besluit van 17 juli 2014. Appellante maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij door haar ziekte, waaronder M. Dupuytren, beperkt was in haar hand- en vingervaardigheid en dat de verzekeringsarts nader onderzoek had moeten doen. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden en dat de door hen vastgestelde belastbaarheid van appellante niet was overschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.