ECLI:NL:CRVB:2016:2205

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
15-1346 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
  • N. Veenstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AOW-pensioen op basis van onvoldoende bewijs van verzekeringstijdvakken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had verzocht om toekenning van een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Hij stelde dat hij tussen 1969 en 1972 in Nederland had gewerkt, maar kon geen bewijsstukken overleggen die zijn arbeidsverleden onderbouwden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had zijn aanvraag afgewezen, omdat er geen gegevens waren die aantoonden dat hij verzekerd was voor de AOW. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de Raad nu bevestigt.

Tijdens de zittingen is gebleken dat de appellant niet aanwezig was, terwijl de Svb zich liet vertegenwoordigen door F.M. Aalbers en later door mr. A. van der Weerd. De Raad heeft de verklaringen van de getuige, een neef van de appellant, gehoord, maar deze werden niet als voldoende bewijs beschouwd. De getuigenverklaring was niet objectief genoeg en er was geen ander verifieerbaar bewijs dat de werkzaamheden van de appellant bij het bedrijf waar hij zou hebben gewerkt, bevestigde. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verzekerd was voor de AOW.

Uitspraak

15.1346 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 januari 2015, 14/6419 (aangevallen uitspraak),
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 juni 2016
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M. Aalbers.
Na de behandeling van het geding ter zitting heeft de Raad besloten het onderzoek te schorsen.
De Svb heeft bij brief van 25 april 2016 nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 mei 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in oktober 2012 de Svb verzocht hem een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen. Daarbij heeft appellant gesteld dat hij in de periode van 1969 tot en met 1972 heeft gewerkt bij [naam bedrijf] ( [bedrijf] ) te [vestigingsplaats] .
1.2.
Bij besluit van 28 april 2014 heeft de Svb de aanvraag van appellant afgewezen, op de grond dat appellant niet verzekerd is geweest voor de AOW.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 22 augustus 2014 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in 2005 en 2008 de Svb heeft verzocht de verzekeringstijdvakken voor de AOW vast te stellen. Naar aanleiding van deze verzoeken heeft de Svb onderzocht of gegevens over het arbeidsverleden van appellant te achterhalen waren. Uit informatie ingewonnen bij [bedrijf] blijkt echter dat appellant niet voorkomt in de administratie van deze werkgever en dat appellant evenmin bekend is bij het pensioenfonds voor het grootmetaal, waarbij [bedrijf] was aangesloten. Verder heeft appellant niet ingeschreven gestaan in het bevolkingsregister. De Svb heeft geen gegevens kunnen achterhalen waaruit blijkt dat appellant onder zijn eigen naam of onder een andere, door hem opgegeven naam, werkzaam is geweest. Appellant heeft geen bewijsstukken overgelegd over zijn arbeidsverleden, werkbriefjes of een werkgeversverklaring. Evenmin heeft appellant stukken overgelegd waarmee aannemelijk is gemaakt dat hij in Nederland heeft gewoond.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in de periode van 1969 tot en met 1972 in Nederland heeft gewerkt en dat hij belasting heeft betaald.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht voegt de Raad daar het volgende aan toe.
4.3.
Appellant heeft zich bij brief van 23 februari 2016 nader op het standpunt gesteld dat hij bij [bedrijf] heeft samengewerkt met de heer [naam A] ( [A] ), thans wonende te [plaatsnaam] . Appellant heeft daarbij aangegeven dat die persoon zijn getuige kan zijn. Verder heeft appellant een getuigschrift ingezonden van [A] , waaruit blijkt dat die persoon van 1970 tot en met 1972 bij [bedrijf] heeft gewerkt. Het getuigschrift is opgesteld door
[naam B] .
4.4.
Ter zitting is komen vast te staan dat nader onderzoek door de Svb noodzakelijk was, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst.
4.5.
Bij brief van 25 april 2016 heeft de Svb de Raad bericht over de resultaten van dat nadere onderzoek.
4.6.
Het verzoek om aanvullende informatie bij [bedrijf] heeft geen resultaat gehad. Hierdoor is eventuele aanvullende informatie door [naam B] niet mogelijk.
4.7.
De Svb heeft verder het Schakelregister geraadpleegd. Appellant komt daarin niet voor. Wel komt in het Schakelregister voor de door appellant genoemde getuige [A] .
4.8.
Op 14 april 2016 heeft de Svb een huisbezoek afgelegd bij [A] . Daarbij is [A] als getuige van appellant gehoord. [A] en appellant zijn neven van elkaar. [A] heeft verklaard dat appellant en hij één jaar hebben samengewerkt bij [bedrijf] . Appellant boorde gaten in een dikke plaat en deed ander werk dan [A] . Zij werkten samen bij verschillende machines.
4.9.
De door de neef van appellant, [A] , afgelegde getuigenverklaring leidt de Raad niet tot de overtuiging dat appellant daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht bij [bedrijf] . Deze verklaring wordt door geen enkel ander verifieerbaar bewijsstuk ondersteund. Bovendien is de verklaring afkomstig van een familielid en daardoor niet voldoende objectief om, als enig bewijsstuk, de conclusie dat het bestreden besluit op onjuiste feitelijke grond berust te kunnen dragen. In dat verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van
19 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:187. De Raad concludeert dat de Svb met recht heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in enig tijdvak vanaf zijn
15e verjaardag, verzekerd is geweest voor de AOW.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) N. Veenstra
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.

MO