ECLI:NL:CRVB:2016:2223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
16-177 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum Wajong-uitkering en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak gaat het om de ingangsdatum van de Wajong-uitkering van appellant, die op 16 oktober 2012 een aanvraag indiende. Het Uwv had de ingangsdatum vastgesteld op 16 oktober 2011, conform een eerdere uitspraak van de Raad. Appellant was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat de late indiening van zijn aanvraag hem niet kon worden verweten. Hij voerde aan dat zijn psychische problemen, die al vanaf zijn jeugd aanwezig waren, niet goed waren ingeschat door hulpverleners, wat hem verhinderde om eerder een aanvraag in te dienen. Het Uwv betwistte dit en stelde dat appellant al eerder had kunnen begrijpen dat hij beperkingen had die een aanvraag rechtvaardigden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in de Wajong 2010. De Raad concludeerde dat appellant, ondanks dat de diagnose pas in 2012 was gesteld, al eerder had kunnen beseffen dat hij arbeidsbeperkingen had. De Raad verwierp het beroep van appellant en verklaarde het ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding of schadevergoeding.

Uitspraak

16/177 WAJONG
Datum uitspraak: 15 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 29 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de ingangsdatum van de aan appellant toegekende uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gesteld op 16 oktober 2011. Hiermee heeft het Uwv gevolg gegeven aan de uitspraak van de Raad van 19 oktober 2015 in de zaken 14/1607 WWAJ en 14/1608 WWAJ waarin de Raad het Uwv heeft opgedragen nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. Tegen het bestreden besluit kon appellant wegens het toepassen door de Raad in genoemde uitspraak van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht slechts bij de Raad beroep instellen.
Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep bij de Raad ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.H.A. Brauer, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr C.C.M. Fens en drs. R. Spanjer

OVERWEGINGEN

1. Appellant, geboren op [datum] 1975, heeft op 16 oktober 2012 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij het bestreden besluit is de ingangsdatum van de Wajong-uitkering op
16 oktober 2011 bepaald.
2.1.
Appellant heeft in beroep naar voren gebracht dat hij zich niet met de ingangsdatum van de Wajong-uitkering kan verenigen omdat hij van mening is dat de late indiening van de aanvraag hem niet kan worden verweten. Weliswaar zijn er vanaf kinds af aan problemen, met name op psychisch gebied, maar daarvoor is nimmer een deugdelijke oorzaak gegeven. Iedere aanvraag zou zijn afgewezen. Juist door de laatste diagnosestelling en een heel uitgebreid onderzoek naar de beperkingen is de ernst van de beperkingen van appellant duidelijk geworden en is duidelijk geworden waar deze vandaan komen. De ernst van de beperkingen is in het verleden steeds onderschat, in ieder geval door de hulpverlenende sector. Ook het feit dat appellant in de periode voorafgaand aan 2012 nog opleidingen gevolgd heeft en geprobeerd heeft werk te krijgen dan wel te behouden laat zien dat er bij hem onvoldoende besef van zijn beperkingen voor het verrichten van arbeid bestond. Appellant meent aanspraak te hebben op een uitkering met ingang van zijn achttiende levensjaar. Appellant heeft voor ondersteuning van zijn standpunt gewezen op de rechtspraak van de Raad, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5751 en ECLI:NL:CRVB:2013:2621.
2.2.
Het Uwv heeft aangevoerd dat er in geval van appellant geen sprake is van een bijzonder geval omdat enerzijds appellant al na ommekomst van het psychodiagnostisch onderzoek in 2004 had kunnen begrijpen dat hij beperkingen had bij het verrichten van arbeid en anderzijds dat ook in de directe omgeving van appellant mensen aanwezig zijn of zijn geweest die in de gelegenheid waren om een aanvraag in te dienen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of in geval van appellant sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong 2010. Uit de vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak 24 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5751) blijkt dat de Raad een bijzonder geval aanwezig acht indien de betrokkene ter zake van de te late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Dit kan het geval zijn indien de vraag of bij betrokkene eerst op een later tijdstip een duidelijk inzicht is ontstaan op de ernst van de aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid, bevestigend moet worden beantwoord.
3.2.
Deze vraag moet in het geval van appellant ontkennend worden beantwoord. Uit de gedingstukken blijkt weliswaar dat bij appellant pas in 2012 de diagnose is gesteld, maar uit de stukken komt genoegzaam naar voren dat appellant sinds zijn jeugd grote belemmeringen heeft ondervonden bij het vinden en vasthouden van werk. Deze belemmeringen hadden appellant kunnen doen beseffen dat hij zodanige problemen met zijn geestelijke gezondheid ondervond, dat die problemen arbeidsbeperkingen veroorzaakten op grond waarvan hij zich tot het Uwv had kunnen richten. In wat appellant heeft vermeld zijn geen aanknopingspunten gelegen om in zijn situatie een bijzonder geval aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 21 december 2015 geconcludeerd dat er geen bijzondere medische omstandigheden zijn die de late aanvraag rechtvaardigen. Er zijn geen medisch verschoonbare redenen op grond waarvan appellant, of derden uit zijn directe omgeving, niet in staat zijn geweest om eerder dan op 16 oktober 2012 een Wajong-uitkering aan te vragen. Appellant heeft diverse malen andere uitkeringen aangevraagd en gekregen. Het argument dat door verschillende hulpverleners geen aanleiding werd gezien voor indiening van een Wajong-aanvraag namens appellant vanwege onduidelijkheid over het mogelijk recht van appellant op een Wajong-uitkering is niet met gegevens onderbouwd en kan de late aanvraag van appellant evenmin rechtvaardigen. De Raad verwijst hiervoor ook naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Raad van 25 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1555.
4. Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Er is geen aanleiding om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van door appellant geleden schade, nu van schade niet is gebleken. Het verzoek van appellant zal worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.L. van den IJssel

MO