Uitspraak
OVERWEGINGEN
Zaak 16/428).
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een inwoner van Marokko, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag in eerste instantie buiten behandeling gesteld, omdat de appellant niet de benodigde informatie had aangeleverd. Na bezwaar van de appellant heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard, maar later opnieuw besloten om de aanvraag niet verder in behandeling te nemen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze besluiten niet-ontvankelijk verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de appellant geen belang had bij een rechterlijke beoordeling van het besluit van 24 juni 2013. De Raad stelt vast dat het Uwv bij het besluit van 2 september 2013 niet inhoudelijk op de aanvraag heeft beslist, maar deze opnieuw niet in behandeling heeft genomen. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2013 gegrond, waardoor dit besluit wordt vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 2 september 2013 wordt ongegrond verklaard, en het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak van 9 juli 2014 wordt niet-ontvankelijk verklaard. De Raad concludeert dat er geen grond is voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.