ECLI:NL:CRVB:2016:2253
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging van maatschappelijke opvang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling afkomstig uit Soedan, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd medegedeeld dat zijn opvang in de Vluchthaven beëindigd zou worden. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het college vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. De appellant stelde dat de brief van 4 juli 2014 wel degelijk een besluit was in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze de beëindiging van zijn opvang betrof.
De Raad oordeelde dat de brief van 4 juli 2014 niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat deze slechts een mededeling van informatieve aard bevatte en niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de brief geen besluit was en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.