In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, een vreemdeling afkomstig uit Ivoorkust, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarin werd medegedeeld dat zijn opvang in de Vluchthaven was beëindigd. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelde dat de brief van 4 juli 2014 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat de brief enkel informatieve aard had en niet gericht was op een zelfstandig rechtsgevolg. De appellant had eerder opvang gekregen voor een periode van zes maanden, en de einddatum was bij aanvang van de opvang al vastgesteld. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de brief geen besluit was en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd voor zover deze was aangevochten.