ECLI:NL:CRVB:2016:2255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die sinds 15 mei 1989 als hoofdmonteur werkte, werd op 17 oktober 2006 arbeidsongeschikt verklaard vanwege darm- en angstklachten. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek werd hem geen WIA-uitkering toegekend, omdat hij met zijn beperkingen geschikt werd geacht voor geselecteerde functies, wat resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
De appellant heeft in hoger beroep medische gronden aangevoerd en betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft ingeschakeld. Hij heeft verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt dat zijn beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat het verlies aan verdiencapaciteit van de appellant met ingang van 7 augustus 2012 minder dan 35% bedraagt. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden om het standpunt van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden en heeft ook geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskostenveroordeling is afgewezen.