ECLI:NL:CRVB:2016:226

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14/4135 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1993 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid door een depressie en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft in 2012 een heronderzoek uitgevoerd, waarbij een verzekeringsarts en een psychiater betrokken waren. De psychiater concludeerde dat appellante lijdt aan een conversiestoornis en vermijdingsgedrag vertoont, maar de verzekeringsarts oordeelde dat appellante niet aan de criteria voldeed voor een duurzaam benutbare arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft vervolgens de uitkering per 15 mei 2013 ingetrokken.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. In beroep heeft de rechtbank Gelderland de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen reden zag om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep volgehouden dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat en dat de geselecteerde functies niet passend zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische beperkingen van appellante niet zijn onderschat. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de standpunten van appellante onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/4135 WAO
Datum uitspraak: 15 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 juni 2014, 13/5520 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als wasserijmedewerker. Zij is op
10 september 1992 uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens een depressie en lichamelijke klachten. Aan appellante is met ingang van 9 september 1993 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Het Uwv heeft in september 2012 een heronderzoek verricht naar de gezondheidstoestand van appellante. De verzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek en zijn bevindingen op het spreekuur geconcludeerd dat een expertise aangewezen is om een beter beeld te krijgen van de psychiatrische problematiek bij appellante. Psychiater A.W. de Lange heeft op
19 november 2012 gerapporteerd. De Lange heeft te kennen gegeven dat in diagnostische termen primair sprake is van een conversiestoornis (de angst om flauw te vallen) en secundair van vermijdingsgedrag. De Lange heeft verder het vermoeden geuit dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende en theatrale trekken. De verzekeringsarts heeft De Lange in zijn conclusies gevolgd. In zijn rapport van 24 december 2012 heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat bij appellante sprake is van een vrij normaal persoonlijk en sociaal functioneren, waarbij alleen het functioneren op macro niveau wat beperkt is. De verzekeringsarts heeft verder te kennen gegeven dat bij appellante geen sprake is van een op zichzelf staande paniekstoornis, dat appellante wegens een gehoorvermindering rechts minder goed in een groep kan functioneren en dat appellante wegens haar persoonlijkheidskenmerken aangewezen is op werk met een niet te hoge piekbelasting. Appellante wordt in verband met energetische problemen, die hun verklaring vinden in pernicieuze anemie en een hypothyreoïdie, beperkt geacht voor fysiek al te zwaar werk. Appellante voldoet naar het oordeel van de verzekeringsarts niet aan de criteria om geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. De arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 0%. Bij besluit van 14 maart 2013 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 15 mei 2013 ingetrokken.
1.3.
Bij besluit van 16 juli 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 maart 2013 ongegrond verklaard. Daaraan lag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek geen argumenten gezien om af te wijken van het standpunt van de verzekeringsarts.
2.1.
In beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar psychische beperkingen niet juist in kaart heeft gebracht. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van psychiater W.C. Bohlmeijer ingebracht, waarin gerapporteerd is dat bij appellante sprake is van een conversiestoornis en een gegeneraliseerde angststoornis.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 20 maart 2014 te kennen gegeven dat het rapport van Bohlmeijer hem geen aanleiding geeft de voor appellante vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen. Hij heeft Bohlmeijer niet gevolgd in zijn conclusie dat bij appellante sprake is van een gegeneraliseerde angststoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat, rekening houdend met de ziektewinst en theatrale trekken, de in de FML aangegeven beperkingen op de belastingaspecten vaste bekende werkwijzen, voorspelbare werksituatie en geen rechtstreeks contact met klanten in voldoende mate tegemoet komen aan de bevindingen van Bohlmeijer dat sprake is van irreële angst, vermijdingsgedrag, moeite met concentreren en een gestoorde coping.
2.3.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft verder geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Zij heeft daartoe overwogen dat zowel De Lange als Bohlmeijer de diagnose conversiestoornis hebben gesteld en angstklachten hebben geobjectiveerd bij appellante, maar dat de psychiaters de angstklachten van appellante verschillend waarderen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in zijn beschouwingen ter zitting dat, nu Bohlmeijer de behandelaar van appellante niet heeft gevolgd in zijn diagnose paniekstoornis met agorafobie, aangenomen moet worden dat de angsten van appellante (en daarmee het flauwvallen) niet verder gaan dan angsten die samenhangen met het overlijden van haar echtgenoot en de ziekte van haar zoon, welke angstklachten zich niet zullen voordoen bij werkzaamheden conform de FML. De rechtbank heeft het verzoek van appellante om deskundige te benoemen afgewezen. De rechtbank heeft tot slot de voor appellante geselecteerde functies in medisch opzicht passend geacht.
3. Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat zij aanmerkelijk meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Zij heeft aangevoerd dat haar angsten niet louter samenhangen met het overlijden van haar man en de ziekte van haar zoon. Appellante heeft betoogd dat indien er druk op haar uitgeoefend zij al in paniek kan raken en dat zij in paniek kan raken als zij naar buiten gaat. Zij kan om deze reden ook geen gebruik maken van het openbaar vervoer. Zij acht de geselecteerde functies niet passend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geconcludeerd dat op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat de medische beperkingen van appellante voor het verrichten van arbeid zijn onderschat. Het medisch oordeel van de verzekeringsartsen is gebaseerd op dossieronderzoek, eigen medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en het expertiserapport van De Lange. De angstklachten van appellante en de neiging tot collaps zijn daarbij meegewogen. De verzekeringsarts heeft op 24 december 2012 gerapporteerd dat er geen cardiologische of neurologische oorzaak is gevonden voor de collapsneigingen van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 maart 2014, aangevuld met zijn verklaringen ter zitting bij de rechtbank, inzichtelijk en gemotiveerd toegelicht dat de bevindingen van Bohlmeijer voor zover deze betrekking hebben op de door hem benoemde generaliseerde angststoornis niet noodzaken tot andere beperkingen dan die in de FML van wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren zijn vastgesteld. In wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die haar standpunt onderbouwen of aanleiding zijn voor een andersluidend oordeel. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet om een deskundige te benoemen.
4.2.
Ervan uitgaande dat de medische beperkingen van appellante juist zijn gewaardeerd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de voor appellante geselecteerde functies niet passend zijn voor appellante.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

NK