ECLI:NL:CRVB:2016:2271

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
14/4653 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wisselende inkomsten en verrekening bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had daarnaast wisselende inkomsten uit werkzaamheden voor Randstad en een VOF. Het college schatte de inkomsten en verrekende deze later met de daadwerkelijk ontvangen bedragen. Appellant maakte bezwaar tegen de uitkeringsspecificaties, maar het college verklaarde deze bezwaren ongegrond, stellende dat de schatting en verrekening correct was uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de werkwijze van het college om vooraf inkomsten te schatten en deze later te verrekenen met het daadwerkelijk genoten inkomen in strijd is met de wet. De rechtbank had dit niet onderkend, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft de beroepen gegrond verklaard en het college opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellant met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.984,-. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 juni 2016.

Uitspraak

14/4653 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
7 juli 2014, 13/6709 en 14/783 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft R.V. Tjon hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/4313 WWB tussen dezelfde partijen plaatsgevonden op 10 november 2015. Namens appellant is Tjon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.D. Klasen en J. IJsebrands.
De enkelvoudige kamer heeft het onderzoek ter zitting geschorst, de gevoegde zaken verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad en daarbij tevens het college de gelegenheid geboden nadere informatie in te dienen. Het college heeft bij brief van
2 december 2015 gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het nader onderzoek ter zitting in de gevoegde zaken heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Namens appellant is Tjon verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. de Roos en D. Timmer. In de gevoegde zaak onder nummer 14/4313 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde hier van belang bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellant ontving daarnaast wisselende inkomsten uit werkzaamheden voor Randstad en [naam VOF], waarvan hij elke maand door middel van inkomstenformulieren en loonstroken opgave deed aan het college. Het college maakte elke maand een schatting van de inkomsten van zowel Randstad als [naam VOF] en hield deze bedragen in op de bijstand. Het college verrekende later het daadwerkelijk genoten inkomen met de bijstand.
1.3.
Appellant heeft bij brieven van 7 oktober 2013 en 31 oktober 2013 afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificaties van de bijstand over de maanden augustus en september 2013, respectievelijk oktober en november 2013.
1.4.
Bij besluiten van 18 november 2013 (bestreden besluit 1) en 28 januari 2014 (bestreden besluit 2) heeft het college het bij brief van 7 oktober 2013, respectievelijk 31 oktober 2013 ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat het schatten en verrekenen van inkomsten op juiste wijze is uitgevoerd. Indien over een maand teveel of te weinig aan inkomsten werd geschat, werd dat de maand daarop gecorrigeerd. Op deze manier werd het inkomen maandelijks aangevuld tot de voor appellant geldende bijstandsnorm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft ten aanzien van de werkwijze van het college om vooraf inkomsten te schatten en vervolgens te gaan verrekenen met het daadwerkelijk genoten inkomen hetzelfde aangevoerd als hij heeft aangevoerd in zaak 14/4313 WWB.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In zijn uitspraak van heden in zaak 14/4313 WWB, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de Raad geoordeeld dat de werkwijze van het college om vooraf inkomsten te schatten en vervolgens te gaan verrekenen met het daadwerkelijk genoten inkomen in strijd is met de wet. Geen aanleiding bestaat om in dit geding, waarin appellant dezelfde gronden heeft aangevoerd, tot een ander oordeel te komen.
4.2.
De rechtbank heeft dat niet onderkend. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen wegens strijd met de wet.
4.3.
Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand worden gelaten en kan de Raad evenmin zelf in de zaak voorzien. Daartoe is onvoldoende informatie voorhanden. De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van de zogenoemde bestuurlijke lus en zal het college opdracht geven om opnieuw op de bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties van de bijstand over de maanden augustus tot en met november 2013 te beslissen met inachtneming van wat onder 4.1 is overwogen.
4.4.
Wat appellant verder ten aanzien van de afzonderlijke uitkeringsspecificaties heeft aangevoerd behoeft, gelet op 4.2 en 4.3, geen verdere bespreking meer.
5. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, € 496,- per punt) en € 992,- in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 0,5 punt voor het bijwonen van de zitting en een 0,5 punt voor het bijwonen van de nieuwe zitting, waarbij wordt aangetekend dat de samenhangende beroepen gevoegd zijn behandeld, € 496,- per punt), in totaal derhalve
€ 1.984,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van 18 november 2013 en
28 januari 2014;
- draagt het college op om opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze
uitspraak;
- bepaalt dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts beroep bij
de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.984,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 166,- vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en G.M.G. Hink en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C. Moustaïne

HD