ECLI:NL:CRVB:2016:2276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
14/6699 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting bij verkoop en aankoop woonwagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering aan appellanten is bevestigd. Appellanten ontvingen vanaf 1 december 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening is gebleken dat appellanten op 14 november 2012 hun oude woonwagen hebben verkocht en een nieuwe woonwagen hebben aangekocht, zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Helmond. Het college heeft daarop besloten de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellanten niet in staat zijn geweest om aannemelijk te maken dat zij recht op bijstand hadden gehad, indien zij wel aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan. De Raad oordeelt dat appellanten een onduidelijke financiële situatie hebben gecreëerd door de verkoop en aankoop van de woonwagens niet te melden. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en in hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herhaald, maar zonder nieuwe verifieerbare gegevens aan te leveren.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond is voor toewijzing. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 juni 2016.

Uitspraak

14/6699 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 14 november 2014, 14/1409 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld. Daarbij is tevens een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Elias-Boots. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
N.Y. Mugge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen vanaf 1 december 2005 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Appellanten zijn in het kader van hoogwaardig handhaven geselecteerd voor een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader is onderzoek verricht waarbij onder meer is gebleken dat appellanten op 23 oktober 2012 een omgevingsvergunning hebben aangevraagd voor het (ver)plaatsen van een woonwagen, omdat zij hun oude woonwagen op 14 november 2012 hadden vervangen door een nieuwe. Omdat met de takelwerkzaamheden aanzienlijke kosten gemoeid waren en de nieuwe woonwagen veel groter was dan de oude, heeft de sociale recherche van het Team Handhaving Sociale Zekerheid van de Regio Helmond een verdergaand onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. In dat kader heeft de sociale recherche onder meer onderzoek gedaan naar de waarde van de oude en de nieuwe woonwagen en naar de kosten van de takelwerkzaamheden en zijn appellant en een aantal getuigen gehoord. Ook is appellant in de gelegenheid gesteld nadere gegevens inzake de aan- en verkoop van de woonwagens en de kosten van de takelwerkzaamheden te verstrekken. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 september 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
30 oktober 2013, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 februari 2014 (bestreden besluit), de bijstand met ingang van 14 november 2012 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand van appellanten terug te vorderen, over de periode van 14 november 2012 tot en met 31 december 2012 tot een bedrag van € 2.422,44 bruto en over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 september 2013 tot een bedrag van € 11.661,21 netto. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellanten, door niet te melden dat zij op
14 november 2012 hun woonwagen hebben verkocht en een nieuwe woonwagen hebben aangekocht, hun inlichtingenverplichting hebben geschonden. Appellanten zijn er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan hun inlichtingenverplichting hadden voldaan, wel recht op bijstand hadden gehad. Appellanten hebben geen deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken over de wijze van financiering van de aan- en verkoop van de woonwagens overgelegd. Daardoor hebben zij een onduidelijke situatie over hun financiële positie geschapen en is niet vast te stellen of recht op (aanvullende) bijstand bestond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat de aan- en verkoop van de woonwagens en de takelkosten voldoende verifieerbaar zijn. Uit de afgelegde verklaringen en de overige gegevens blijkt dat uit de opbrengst van de verkoop van de oude woonwagen voor een bedrag van € 27.000,- aan een zekere [A], de nieuwe woonwagen ten bedrage van € 24.000,- en de takelkosten van € 3.000,- zijn gefinancierd. Uit de omstandigheid dat het college bij besluit van 5 maart 2014 appellanten met ingang van 19 november 2013 opnieuw bijstand heeft verleend blijkt verder dat de aan- en verkoop van de woonwagens niet aan bijstandverlening in de weg staat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 14 november 2012, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met 30 oktober 2013, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Niet in geschil is dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de verkoop van hun woonwagen en de aankoop van een nieuwe woonwagen op 14 november 2012. Het is dan aan appellanten om aannemelijk te maken dat zij, indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zouden hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zouden hebben gehad.
4.3.
Appellanten zijn hierin niet geslaagd. Door op 14 november 2012 tegen contante betaling hun oude woonwagen te verkopen en een nieuwe woonwagen aan te kopen hebben appellanten over hun financiële positie een onduidelijkheid geschapen, die ook nadien is blijven voortbestaan. Met de naderhand overgelegde verklaring van [A], dat bij de mondelinge afspraak over de aankoop van de oude woonwagen € 4.000,- is aanbetaald en dat het resterende bedrag van € 23.000,- bij aflevering is betaald, hebben appellanten geen verifieerbare gegevens overgelegd ten aanzien van het voor de oude woonwagen ontvangen bedrag. Van [A] is slechts een mobiel telefoonnummer bekend en uit telefonisch contact van de sociale recherche met [A] is gebleken dat deze slechts wenste te verklaren dat hij de woonwagen voor € 27.000,- van appellanten had gekocht. Dat het college aan appellanten met ingang van 19 november 2013 opnieuw bijstand heeft verstrekt doet hieraan niet af, nu deze omstandigheid valt buiten de te beoordelen periode.
4.4.
Tegen de terugvordering hebben appellanten geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.5.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.6.
Gelet op 4.5 bestaat voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding geen grond, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer

IJ