ECLI:NL:CRVB:2016:2277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
14/6847 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor extra kosten door wassen en slijtage van kleding en beddengoed; vergoeding kosten bezwaar met toekennen hogere vergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, waarbij bijzondere bijstand werd toegekend voor extra kosten door wassen en slijtage van kleding en beddengoed. Appellant had eerder een bedrag van € 244,- per jaar ontvangen, maar stelde dat hij recht had op een hogere vergoeding vanwege voortdurende incontinentie. Het college had in een eerder besluit het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen een ander besluit ongegrond verklaard. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant dezelfde gronden aangevoerd en aanvullende medische informatie ingediend. Het college heeft niet gereageerd op de oproep om ter zitting te verschijnen. De Raad heeft vastgesteld dat het college met een nader besluit alsnog een hogere vergoeding van € 449,- per jaar heeft toegekend, maar niet heeft beslist op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar en schadevergoeding. De Raad heeft geoordeeld dat het college onrechtmatig heeft gehandeld door niet op het verzoek van appellant te beslissen en heeft het bestreden besluit vernietigd. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de kosten van bezwaar en proceskosten, die in totaal € 2.591,98 bedragen. De Raad heeft ook bepaald dat het college aan appellant het betaalde griffierecht van € 167,- moet vergoeden.

Uitspraak

14/6847 WWB, 16/3946 WWB
Datum uitspraak: 14 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 oktober 2014, 14/3338 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.G.M. van Gorkum, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft voorts een verzoek om vergoeding van schade ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2016. Namens appellant is verschenen mr. Van Gorkum. Het college heeft, hoewel daartoe opgeroepen, zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluiten van 22 oktober 2012 en 19 november 2013 heeft het college aan appellant een bedrag van € 244,- per jaar toegekend aan bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand voor de extra kosten door wassen en slijtage van kleding en beddengoed gebaseerd op de vergoeding die behoort bij incidentele incontinentie. Bij besluit van 26 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 oktober 2012 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het besluit van 19 november 2013 ongegrond verklaard.
1.2.
Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit onder meer aangevoerd dat hij recht heeft op een hogere jaarlijkse vergoeding voor de extra kosten door wassen en slijtage van kleding en beddengoed, omdat bij hem sprake is van voortdurende incontinentie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op in essentie dezelfde gronden als in beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat in elk geval vaststaat dat sprake is van regelmatige incontinentie. Daarbij heeft appellant aanvullende medische informatie ingediend.
4. Bij besluit van 12 mei 2015 (nader besluit) heeft het college aan appellant over de jaren 2012, 2013 en 2014 alsnog een vergoeding van € 449,- per jaar toegekend in verband met extra kosten door wassen en slijtage van kleding en beddengoed op basis van regelmatige incontinentie. Appellant heeft recht op een nabetaling van in totaal € 615,-.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het college heeft niet voldaan aan de oproeping van de Raad om ter zitting te verschijnen, ondanks het feit dat het college, zoals is bericht, daartoe op grond van artikel 8:27, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht was. De Raad zal daarom uit het niet verschijnen van het college ter zitting met toepassing van artikel 8:31 van de Awb de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen en bij het vaststellen van de feiten uitgaan van de beschikbare gegevens.
5.2.
Niet in geschil is dat het college met het nader besluit voor wat betreft de toegekende bijzondere bijstand geheel is tegemoetgekomen aan appellant. Hiermee staat tevens vast dat het college het bestreden besluit niet handhaaft. Gelet hierop moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5.3.
Appellant heeft verzocht om vergoeding van de kosten van bezwaar en de proceskosten, inclusief de door hem gemaakte kosten voor het opvragen van medische informatie, schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over het door het college nabetaalde bedrag en vergoeding van het griffierecht.
5.4.
Met het nader besluit heeft het college, voor zover hier relevant, de besluiten van 22 oktober 2012 en 19 november 2013 herroepen. Het college heeft hierbij niet beslist op het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar en de schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente. Bij brief van 8 september 2015 heeft het college meegedeeld dat bij het nader besluit onverplicht en bij wijze van coulance is tegemoetgekomen aan de wensen van appellant. Voor vergoeding van kosten anders dan op grond van artikel 8:75a van de Awb ziet het college geen grond. Hierin ligt besloten dat het college het verzoek van appellant om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in de bezwaarfase en schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente heeft afgewezen. Nu door deze afwijzing met het nader besluit niet geheel is tegemoetgekomen aan appellant wordt dit besluit, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
5.5.
Bij het nader besluit heeft het college aan appellant een hogere jaarlijkse vergoeding toegekend in verband met extra kosten door wassen en slijtage van kleding en beddengoed. Dit betekent dat de besluiten van 22 oktober 2012 en 19 november 2013 zijn herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, waardoor sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Het gegeven dat onverplicht en bij wege van coulance is tegemoetgekomen, is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat een uitzondering moet worden gemaakt op het uitgangspunt dat in geval van tegemoetkomen door het bestuursorgaan in beginsel een proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. De Raad zal het nader besluit dan ook vernietigen wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voor zover daarbij het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in bezwaar is afgewezen.
5.6.
In 5.5 ligt besloten dat het verzoek van appellant om een veroordeling tot het vergoeden van schade dient te worden toegewezen, in zoverre dat het college de wettelijke rente dient te betalen over de nabetaling aan appellant over de jaren 2012 en 2013. De nabetaling over het jaar 2014 vormt geen onderdeel van het geschil. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. Gelet op 5.5 bestaat aanleiding het college te veroordelen in de kosten van bezwaar van appellant tot een bedrag van € 496,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens bestaat gelet op 5.2 aanleiding het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op € 111,98 voor het opvragen van medische informatie. Deze laatste kosten voor het inroepen van een deskundige zijn redelijkerwijs gemaakt en redelijk. De kostenveroordeling bedraagt in totaal € 2.591,98,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 26 maart 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 mei 2015 gegrond en vernietigt dat besluit voor
zover daarbij vergoeding van de kosten van bezwaar en het verzoek om schadevergoeding
zijn afgewezen;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.591,98,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- vergoedt;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe zoals onder 5.6 van deze uitspraak is vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) M.S. Boomhouwer

IJ