ECLI:NL:CRVB:2016:2308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
14-6035 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandslening wegens niet-nakoming administratieplicht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een bijstandslening die aan appellanten is verstrekt op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellanten ongegrond heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellanten niet voldaan hebben aan hun verplichting om hun administratie over het boekjaar 2012 binnen zes maanden na afloop van dat boekjaar over te leggen. Dit was een voorwaarde voor het definitief vaststellen van hun recht op bijstand.

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had eerder besloten om de bijstandslening over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2012 terug te vorderen, omdat appellanten hun verplichtingen niet zijn nagekomen. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank en stelt vast dat appellanten in hoger beroep geen nieuwe argumenten hebben aangedragen die de eerdere beslissing zouden kunnen ondermijnen. De Raad wijst erop dat de rechtbank gemotiveerd heeft ingegaan op de gronden die appellanten in beroep hebben aangevoerd en dat de appellanten de specificatie van het teruggevorderde bedrag niet hebben betwist.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 24 mei 2016.

Uitspraak

14/6035 BBZ
Datum uitspraak: 24 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 september 2014, 14/3595 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2016. Appellanten zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
D.L. Swart.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college heeft appellanten over de periode van 1 april 2011 tot en met 31 augustus 2012 op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) bijstand in de vorm van een renteloze lening verleend voor de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan.
1.2.
Bij besluit van 10 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de in de vorm van een geldlening verleende bijstand over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 augustus 2012 van appellanten teruggevorderd tot een bedrag van € 10.692,26. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten hun verplichting om inzage te geven in de administratie over het boekjaar 2012 niet zijn nagekomen, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet definitief kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Ingevolge artikel 47 van het Bbz 2004 worden de kosten van bijstand verleend in de vorm van een geldlening van de zelfstandige teruggevorderd, indien hij de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk nakomt. Appellanten hebben niet voldaan aan de uit artikel 38, tweede lid, onder b, van het Bbz 2004 voortvloeiende verplichting hun administratie binnen zes maanden na afloop van boekjaar 2012 over te leggen. Appellanten zijn op deze verplichting gewezen bij het toekenningsbesluit van 18 april 2012. Voorts heeft het college appellanten daarna tweemaal schriftelijk om de jaarstukken van 2012 gevraagd. Door de gevraagde stukken niet over te leggen, hebben appellanten de definitieve vaststelling van hun inkomen in 2012 onmogelijk gemaakt. Het college was daarom ingevolge artikel 47 van het Bbz 2004 in verbinding met artikel 44 van het Bbz 2004 gehouden de over 2012 verleende bijstand voor levensonderhoud terug te vorderen.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat appellanten in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dat wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan nog toe dat bij het verweerschrift dat het college bij de rechtbank heeft ingediend een uitgebreide specificatie van het teruggevorderde bedrag is gevoegd en dat appellanten de juistheid van die specificatie niet hebben betwist.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) J.L. Meijer

HD