ECLI:NL:CRVB:2016:2311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening wegens niet tijdig overleggen van gegevens
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsverlening ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellant meer geld had opgenomen dan waarover hij beschikte, startte het college van burgemeester en wethouders van Tilburg een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Appellant werd verzocht om diverse gegevens, waaronder bankafschriften, te overleggen, maar hij voldeed niet aan deze verzoeken binnen de gestelde termijn.
Het college besloot daarop de bijstandsverlening op te schorten en later in te trekken. Appellant stelde dat hij zijn financiële gegevens had overgedragen aan maatschappelijk werk en dat hij deze niet kon overleggen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet over de gevraagde gegevens kon beschikken. De Raad concludeerde dat appellant van het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens een verwijt kon worden gemaakt, waardoor het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.