ECLI:NL:CRVB:2016:2311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
15-5128 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening wegens niet tijdig overleggen van gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen de intrekking van zijn bijstandsverlening ongegrond verklaarde. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellant meer geld had opgenomen dan waarover hij beschikte, startte het college van burgemeester en wethouders van Tilburg een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Appellant werd verzocht om diverse gegevens, waaronder bankafschriften, te overleggen, maar hij voldeed niet aan deze verzoeken binnen de gestelde termijn.

Het college besloot daarop de bijstandsverlening op te schorten en later in te trekken. Appellant stelde dat hij zijn financiële gegevens had overgedragen aan maatschappelijk werk en dat hij deze niet kon overleggen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet over de gevraagde gegevens kon beschikken. De Raad concludeerde dat appellant van het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens een verwijt kon worden gemaakt, waardoor het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

15/5128 WWB
Datum uitspraak: 24 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 mei 2015, 15/55 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Cools. Het college heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van een medewerker van maatschappelijk werk dat uit de bankafschriften van appellant blijkt dat hij meer geld heeft opgenomen dan waarover hij feitelijk kan beschikken, heeft het college besloten een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand.
1.2.
Bij brief van 9 september 2014 heeft het college appellant gevraagd diverse gegevens over te leggen, waaronder alle bankafschriften van de laatste zes maanden, bewijzen van schulden en bewijzen van vermogen. Het college heeft appellant verzocht deze gegevens voor 18 september 2014 in te leveren.
1.3.
Bij besluit van 25 september 2014 heeft het college het recht op bijstand van appellant met ingang van 18 september 2014 opgeschort, omdat appellant op 18 september 2014 geen van de gevraagde gegevens had ingeleverd. Bij dit besluit heeft het college appellant in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens alsnog over te leggen, uiterlijk op 3 oktober 2014.
1.4.
Bij besluit van 6 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 november 2014 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met toepassing van
artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 18 september 2014 ingetrokken. Bij dit besluit heeft het college onder andere aangekondigd nog besluiten te nemen over de terugvordering van de kosten van bijstand over de periode van 18 september 2014 tot en met 30 september 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Artikel 54, vierde lid, van de WWB bepaalt dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het college na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
4.2.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand per
18 september 2014 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.3.
Niet in geschil is dat de bij brief van 9 september 2014 gevraagde gegevens van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat appellant het verzuim die gegevens in te leveren niet tijdig heeft hersteld. Het geschil tussen partijen is beperkt tot het antwoord op de vraag of appellant daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zijn financiële gegevens heeft overgedragen aan maatschappelijk werk en dat maatschappelijk werk deze gegevens vervolgens heeft overgedragen aan Bureau Schuldhulpverlening. Appellant kon dus niet over de gevraagde gegevens beschikken. Appellant heeft getracht bij Bureau Schuldhulpverlening zijn gegevens te bemachtigen. Hem is toen meegedeeld dat hij daarvoor moest tekenen en dat hij dan niet langer door Bureau Schuldhulpverlening zou worden geholpen.
4.5.
Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat door het opvragen van zijn financiële gegevens bij Bureau Schuldhulpverlening, de hulpverlening aan hem zou worden gestaakt. Dat hij om deze reden niet over de gevraagde gegevens kon beschikken heeft appellant dus niet aannemelijk gemaakt. Bovendien had appellant ook op andere wijzen over de gegevens kunnen beschikken. Zo had hij kunnen volstaan met het bij Bureau Schuldhulpverlening maken van kopieën van de gegevens. Wat de bankafschriften betreft had hij nieuwe afschriften kunnen uitdraaien via internetbankieren, dan wel nieuwe afschriften kunnen opvragen bij de bank. Voor zover appellant meer tijd nodig zou hebben gehad om over de gevraagde gegevens te beschikken, had het op zijn weg gelegen om bij het college uitstel van de termijn te vragen. Ook dat heeft appellant niet gedaan. Dit betekent dat appellant van het niet tijdig overleggen van de gevraagde gegevens een verwijt kan worden gemaakt.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het college bevoegd was om de bijstand van appellant met ingang van
18 september 2014 in te trekken. Het ingrijpende karakter van de intrekking vormt, anders dan appellant aanvoert, geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) A. Stuut

HD