ECLI:NL:CRVB:2016:233

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14-225 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van teveel betaalde Ziektewet-uitkering en arbeidsgeschiktheidsverklaring

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een teveel betaalde Ziektewet (ZW)-uitkering aan appellant, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Appellant is per 26 juni 2012 gaan werken als productiemedewerker, maar viel op 1 oktober 2012 uit vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant een ZW-uitkering toegekend, maar heeft later bepaald dat hij per 27 maart 2013 weer arbeidsgeschikt was. Appellant ontving echter tot en met 14 april 2013 nog een ZW-uitkering, wat leidde tot een terugvordering van € 726,96 door het Uwv.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen de terugvordering ongegrond, omdat de arbeidsgeschiktheid in rechte vaststond. Appellant stelde in hoger beroep dat de ZW-uitkering niet ten onrechte was uitbetaald en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien vanwege zijn slechte financiële situatie. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare financiële consequenties voor hem zou hebben. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/225 ZW
Datum uitspraak:13 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 november 2013, 13/6944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 14/225 ZW, 14/2032 WW, 14/4851 ZW en 14/5630 ZW heeft gevoegd plaatsgehad op 25 november 2015, waar namens appellant is verschenen zijn gemachtigde mr. Kuijper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Vanuit de situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving is appellant met ingang van 26 juni 2012 gaan werken als productiemedewerker via een uitzendbureau voor gemiddeld 40 uur per week. Op 1 oktober 2012 is hij in deze werkzaamheden uitgevallen in verband met psychische klachten. In verband met het eindigen van het dienstverband op 1 oktober 2012 heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van
27 maart 2013 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering omdat hij met ingang van die datum geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn werk. Bij besluit van 5 april 2013 heeft het Uwv bepaald dat de WW-uitkering van appellant wordt voortgezet met ingang van 27 maart 2013. Het Uwv heeft de ZW-uitkering tot en met 14 april 2013 doorbetaald.
1.3.
Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 maart 2013 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank Den Haag heeft in een uitspraak van 2 augustus 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:9699) het beroep van appellant tegen het besluit van 11 juni 2013 kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 september 2013 (ECLI:NL:RBDHA:2013:12033) heeft de rechtbank het verzet van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank van 2 augustus 2013 ongegrond verklaard.
1.4.
Bij besluit van 25 april 2013 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat over de periode van 27 maart 2013 tot en met 14 april 2013 ten onrechte ziekengeld is betaald en dat een bedrag van € 726,96 van appellant wordt teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit tot terugvordering bezwaar gemaakt. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het besluit waarbij appellant per 27 maart 2013 arbeidsgeschikt is verklaard in rechte vaststaat. Dit betekent dat appellant vanaf 27 maart 2013 geen recht meer had op ZW-uitkering. Omdat appellant van 27 maart 2013 tot en met 14 april 2013 naast zijn WW-uitkering ook ZW-uitkering uitbetaald heeft gekregen is aan appellant een bedrag van € 726,69 bruto aan ZW-uitkering onverschuldigd betaald. Het Uwv is in dat geval verplicht tot terugvordering over te gaan. Van een dringende reden op grond waarvan het Uwv had moeten afzien van terugvordering is de rechtbank niet gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat met de door appellant gestelde slechte financiële omstandigheden door het Uwv rekening kan worden gehouden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant primair aangevoerd dat de ZW-uitkering niet ten onrechte is uitbetaald over de periode 27 maart 2013 tot en met 14 april 2013. Appellant heeft daartoe gesteld dat hij ten onrechte per 27 maart 2013 arbeidsgeschikt is verklaard. Volgens appellant was hij gezien zijn psychische problematiek ook na deze datum arbeidsongeschikt. Subsidiair heeft appellant gesteld dat er gelet op zijn dusdanige slechte financiële positie een dringende reden bestaat om niet tot terugvordering van de teveel betaalde ZW-uitkering over te gaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd, als samengevat onder 2, worden geheel onderschreven.
4.2.
Daaraan wordt over de door appellant gestelde dringende reden om van terugvordering af te zien nog het volgende toegevoegd.
4.3.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv gehouden het onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen, tenzij - zoals is bepaald in het vijfde lid van dit
artikel - dringende redenen bestaan om geheel of ten dele daarvan af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van sociale of financiële gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft.
4.4.
Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij in een slechte financiële situatie verkeert. Daarmee heeft hij echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare financiële consequenties als gevolg van de terugvordering die hier aan de orde is. Er zijn geen aanknopingspunten om een dringende reden aan te nemen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering zou moeten worden afgezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Uwv rekening heeft gehouden met de vermogens- en inkomenspositie van appellant bij de vaststelling van de aflossingscapaciteit in het kader van de invordering.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van
M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
13 januari 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.A.E. Adamsson

UM