ECLI:NL:CRVB:2016:2339

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
22 juni 2016
Zaaknummer
15/477 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering en dringende redenen voor kwijtschelding

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Appellant ontving vanaf 2 januari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 12 november 2013 heeft het college de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft het college op 6 februari 2014 de kosten van bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd, tot een bedrag van € 17.926,67. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, met name vanwege zijn alcohol- en drugsverslaving, die hem zou hebben belet om tijdig bezwaar te maken tegen de intrekking van zijn bijstand.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 juni 2016 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen aanwezig zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft overwogen dat de verslavingsproblematiek van appellant niet leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen die de terugvordering rechtvaardigen. De Raad heeft ook benadrukt dat appellant niet heeft aangetoond dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare consequenties heeft. De rechtbank heeft bovendien terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen kwijtschelding te verlenen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/477 WWB
Datum uitspraak: 21 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
10 december 2014, 14/2070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. de Widt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2016. Voor appellant is mr. de Widt verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A.J. Timmer en
M. Laarhuis.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met ingang van 2 januari 2012 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 12 november 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 1 juli 2012 ingetrokken op de grond dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit), heeft het college de over de periode van 1 juli 2012 tot en met
15 oktober 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 17.926,67 van appellant teruggevorderd. Daarbij heeft het college geconcludeerd dat er geen dringende redenen zijn om af te zien van de terugvordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. Appellant heeft aangevoerd dat hij in de periode van het intrekkingsbesluit alcohol- en drugsverslaafd was, waardoor hij niet aanspreekbaar was. Hij was zich er niet van bewust dat hij op tijd bezwaar moest maken tegen de intrekking van zijn bijstand. Appellant stelt zich op het standpunt dat door zijn verslavingsproblematiek sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college kwijtschelding had moeten verlenen. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat hij door deze terugvordering onevenredig hard is getroffen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Dringende redenen
4.1.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WWB, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, is het college gehouden de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB. Niet in geschil is dat het college deze bepaling terecht heeft toegepast.
4.2.
Ingevolge artikel 58, achtste lid, van de WWB kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In geschil is of het college op grond van dringende redenen had moeten afzien van terugvordering.
4.3.
Van dringende redenen is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT2869) slechts sprake als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat in wat appellant heeft aangevoerd geen dringende redenen zijn gelegen als hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat appellant door zijn misbruik van verdovende middelen heeft nagelaten tijdig bezwaar te maken tegen het besluit tot intrekking van de bijstand ziet niet op de gevolgen van de terugvordering. Appellant heeft voorts zijn stelling, dat hij door de terugvordering onevenredig zwaar in zijn financiële situatie wordt getroffen en dat hij tot zijn 72e jaar zal moeten terugbetalen, niet onderbouwd. Hij heeft zijn stelling dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare consequenties heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat appellant bij de invordering de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beroepsgrond dat zich dringende redenen voordeden op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien, slaagt gelet op het voorgaande niet.
Kwijtschelding
4.5.
Ingevolge artikel 58, zevende lid, van de WWB kan het college in afwijking van het eerste lid besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste lid af te zien als zich een van de in die bepaling vermelde omstandigheden voordoet.
4.6.
Op grond van de hier van toepassing zijnde Beleidsregels terugvordering, boete, verhaal en zekerheidsrechten 2013, opgesteld ter uitvoering van onder andere artikel 58, zevende lid, van de WWB kan het college op verzoek van de belanghebbende om redenen van redelijkheid en billijkheid of gelet op de persoonlijke situatie van belanghebbende geheel of gedeeltelijk kwijtschelding verlenen. In dit verband heeft appellant hetzelfde naar voren gebracht als onder 4.4 besproken. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die omstandigheden geen aanleiding vormen om kwijtschelding te verlenen. De beroepsgrond dat het college de schuld had moeten kwijtschelden gelet op de verslavingsproblematiek van appellant en het feit dat hij tot zijn 72e jaar zal moeten terugbetalen, slaagt daarom ook niet.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) C.A.W. Zijlstra
sg