Uitspraak
10 december 2014, 14/2070 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstandsuitkeringen door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Appellant ontving vanaf 2 januari 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 12 november 2013 heeft het college de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft het college op 6 februari 2014 de kosten van bijstand over een bepaalde periode teruggevorderd, tot een bedrag van € 17.926,67. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, met name vanwege zijn alcohol- en drugsverslaving, die hem zou hebben belet om tijdig bezwaar te maken tegen de intrekking van zijn bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 juni 2016 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen aanwezig zijn om van terugvordering af te zien. De Raad heeft overwogen dat de verslavingsproblematiek van appellant niet leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen die de terugvordering rechtvaardigen. De Raad heeft ook benadrukt dat appellant niet heeft aangetoond dat de terugvordering voor hem onaanvaardbare consequenties heeft. De rechtbank heeft bovendien terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen kwijtschelding te verlenen, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.