ECLI:NL:CRVB:2016:2344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening na niet-naleving van oproepen en huisbezoeken
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) aan appellant, die vanaf 31 oktober 2008 bijstand ontving. De intrekking vond plaats na een melding van de politie dat appellant niet op het opgegeven uitkeringsadres woonde. De gemeente Rotterdam heeft daarop een onderzoek ingesteld, waarbij op 7 januari 2014 een niet-aangekondigd huisbezoek heeft plaatsgevonden. Appellant reageerde niet op het aanbellen en ook niet op een later aangekondigd huisbezoek op 9 januari 2014. De gemeente heeft appellant vervolgens op 16 januari 2014 uitgenodigd om contact op te nemen, maar ook hierop heeft hij niet gereageerd. Op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB heeft het college de bijstand per 9 januari 2014 ingetrokken, omdat appellant niet aanwezig was bij het huisbezoek en niet heeft gereageerd op de oproepen.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij door medisch-psychische problemen niet in staat was zijn belangen te behartigen en dat de gemeente meer inspanningen had moeten verrichten om zijn feitelijke woonadres te achterhalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn medisch-psychische toestand hem belette om te reageren op de brieven van de gemeente. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.