ECLI:NL:CRVB:2016:237
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid van een productiemedewerker
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die als productiemedewerker werkzaam was. Appellant was sinds 1 oktober 2012 uitgevallen door knie- en psychische klachten en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uwv heeft op 27 maart 2013 vastgesteld dat appellant weer geschikt was voor zijn eigen werk, waarna appellant een aanvraag voor herleving van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) deed. Na een nieuwe ziekmelding op 16 april 2013, heeft het Uwv de ZW-uitkering opnieuw voortgezet, maar op 22 januari 2014 opnieuw beëindigd, wat door appellant werd bestreden.
De rechtbank Den Haag heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om de uitkomst daarvan te betwijfelen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn medische beperkingen onvoldoende zijn beoordeeld, maar de Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat onderzoek heeft gedaan. De door appellant ingebrachte medische informatie van zijn reumatoloog werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om tot een ander oordeel te komen. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant per 22 januari 2014 geschikt was voor zijn eigen werk en dat het recht op ziekengeld terecht is beëindigd.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.