1.4.Bij besluit van 6 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 november 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek tot zijn conclusies is gekomen. De door Kemperman gestelde diagnose van een aanpassingsstoornis met somatische en gemengd depressieve en angstige stemming is goed onderbouwd. Kemperman heeft in zijn rapport duidelijk aangegeven op welke aspecten hij appellante beperkt acht. Deze beperkingen komen overeen met de in de FML per 16 januari 2014 vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Voorts acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat appellante op basis van de vastgestelde beperkingen in staat moeten worden geacht de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar psychische klachten zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geduide werkzaamheden te verrichten. De medio 2012 door het Uwv geraadpleegde psychiater R.J. van den Bosch heeft als diagnose gesteld ‘een psychotische stoornis niet anderszins omschreven’. Kemperman heeft deze diagnose in de differentiaal diagnostische afweging lager geplaatst, omdat psychotische fenomenen tijdens zijn onderzoek niet observeerbaar waren. In de anamnese was echter wel aangegeven dat appellante last had van stemmen en akoestische en visuele hallucinaties. Nu zij jarenlang een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft gehad vanwege psychotische klachten kan geen doorslaggevende betekenis worden gehecht aan de door Kemperman gestelde diagnoses en de daaraan toegekende beperkingen. Hij heeft de psychotische component immers niet kunnen onderzoeken.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad onderschrijft de conclusies en overwegingen van de rechtbank. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De gedingstukken bieden geen steun voor de stelling van appellante dat zij ten tijde van de datum in geding beperkt was wegens psychotische klachten. Deze zijn niet gebleken bij de onderzoeken van de verzekeringsarts op 16 september 2013, de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 maart 2014 en Kemperman op 17 maart 2014. Psychiater Van den Bosch spreekt in zijn rapport van 26 juli 2012 over aanwijzingen voor psychotische verschijnselen, dat hij met zekerheid geen diagnose kan stellen, maar dat zijn overwegingen de kant opgaan van een psychotische stoornis. Los van het feit dat dit onderzoek ruim vóór de datum in geding,
16 januari 2014, is verricht en Van den Bosch geen stellige uitspraken heeft gedaan over een psychotische stoornis, heeft het Uwv er terecht op gewezen dat de behandelende sector steeds de depressieve stoornis als uitgangspunt heeft genomen. Zo spreekt behandelend psychiater
E. Posthuma in haar brief van 1 april 2014 aan Kemperman dat momenteel sprake is van een depressieve stoornis, deels in remissie, bij een vrouw met aanpassingsproblemen, waarbij de angst en agitatie duidelijk in frequentie en ernst aan het afnemen zijn, terwijl van psychotische klachten geen melding wordt gemaakt. Deze diagnose sluit nauw aan bij de diagnose van Kemperman. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarvan uitgaande beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren in de FML opgenomen. Er is door appellante geen medische informatie aangedragen waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 juni 2014 voorts overtuigend gemotiveerd dat appellante met deze beperkingen in staat is de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij te verrichten.
6. Wat in 5 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.