ECLI:NL:CRVB:2016:2455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
15-1260 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering en geschiktheid voor maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die eerder een WGA-uitkering ontving vanwege psychische klachten, heeft hoger beroep ingesteld tegen de intrekking van haar uitkering door het Uwv. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderzoek hadden gedaan en tot de conclusie waren gekomen dat appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt was voor de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij. Appellante betwistte deze conclusie en stelde dat haar psychische klachten waren onderschat. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen overtuigend bewijs was dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat. De Raad onderschreef de eerdere oordelen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante in staat was om de werkzaamheden van medewerker rozenkwekerij te verrichten. De Raad oordeelde dat de psychische klachten van appellante niet voldoende onderbouwd waren en dat de eerdere diagnoses niet leidde tot een andere conclusie. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

15/1260 WIA
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 januari 2015, 14/2986 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker rozenkwekerij voor 38 uur per week. Zij is op 8 augustus 2005 uitgevallen met psychische klachten. Met ingang van
6 augustus 2007 is zij in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 6 februari 2009 is appellante in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
Bij besluit van 15 november 2013 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellante met ingang van 16 januari 2014 ingetrokken. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts van 16 september 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige van
14 november 2013. Deze heeft geconcludeerd dat appellante op grond van de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen geschikt is voor de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid 0% bedraagt.
1.3.
In het kader van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 november 2013 heeft psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 april 2014 een expertiserapport uitgebracht. In zijn rapport van 3 juni 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van het dossier, een hoorzitting in zijn aanwezigheid en het expertiserapport, geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) moet worden aangevuld met een beperking voor hoog handelingstempo. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
5 juni 2014 geconcludeerd dat appellante ook met inachtneming van deze extra beperking geschikt is voor de maatgevende arbeid.
1.4.
Bij besluit van 6 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 november 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek tot zijn conclusies is gekomen. De door Kemperman gestelde diagnose van een aanpassingsstoornis met somatische en gemengd depressieve en angstige stemming is goed onderbouwd. Kemperman heeft in zijn rapport duidelijk aangegeven op welke aspecten hij appellante beperkt acht. Deze beperkingen komen overeen met de in de FML per 16 januari 2014 vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Voorts acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat appellante op basis van de vastgestelde beperkingen in staat moeten worden geacht de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar psychische klachten zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geduide werkzaamheden te verrichten. De medio 2012 door het Uwv geraadpleegde psychiater R.J. van den Bosch heeft als diagnose gesteld ‘een psychotische stoornis niet anderszins omschreven’. Kemperman heeft deze diagnose in de differentiaal diagnostische afweging lager geplaatst, omdat psychotische fenomenen tijdens zijn onderzoek niet observeerbaar waren. In de anamnese was echter wel aangegeven dat appellante last had van stemmen en akoestische en visuele hallucinaties. Nu zij jarenlang een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft gehad vanwege psychotische klachten kan geen doorslaggevende betekenis worden gehecht aan de door Kemperman gestelde diagnoses en de daaraan toegekende beperkingen. Hij heeft de psychotische component immers niet kunnen onderzoeken.
4. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad onderschrijft de conclusies en overwegingen van de rechtbank. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De gedingstukken bieden geen steun voor de stelling van appellante dat zij ten tijde van de datum in geding beperkt was wegens psychotische klachten. Deze zijn niet gebleken bij de onderzoeken van de verzekeringsarts op 16 september 2013, de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 4 maart 2014 en Kemperman op 17 maart 2014. Psychiater Van den Bosch spreekt in zijn rapport van 26 juli 2012 over aanwijzingen voor psychotische verschijnselen, dat hij met zekerheid geen diagnose kan stellen, maar dat zijn overwegingen de kant opgaan van een psychotische stoornis. Los van het feit dat dit onderzoek ruim vóór de datum in geding,
16 januari 2014, is verricht en Van den Bosch geen stellige uitspraken heeft gedaan over een psychotische stoornis, heeft het Uwv er terecht op gewezen dat de behandelende sector steeds de depressieve stoornis als uitgangspunt heeft genomen. Zo spreekt behandelend psychiater
E. Posthuma in haar brief van 1 april 2014 aan Kemperman dat momenteel sprake is van een depressieve stoornis, deels in remissie, bij een vrouw met aanpassingsproblemen, waarbij de angst en agitatie duidelijk in frequentie en ernst aan het afnemen zijn, terwijl van psychotische klachten geen melding wordt gemaakt. Deze diagnose sluit nauw aan bij de diagnose van Kemperman. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarvan uitgaande beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren in de FML opgenomen. Er is door appellante geen medische informatie aangedragen waaruit blijkt dat haar beperkingen zijn onderschat. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 juni 2014 voorts overtuigend gemotiveerd dat appellante met deze beperkingen in staat is de maatgevende arbeid van medewerker rozenkwekerij te verrichten.
6. Wat in 5 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 29 juni 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) B. Dogan

UM