ECLI:NL:CRVB:2016:25

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
12/5273 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Utrecht inzake WIA-uitkering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 augustus 2012. De zaak betreft een WIA-uitkering en de proceskostenveroordeling. De Raad had eerder op 5 juni 2015 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat appellante per 26 oktober 2011 volledig arbeidsongeschikt was. Op 30 juni 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan appellante werd medegedeeld dat zij op en na 26 oktober 2011 ongewijzigd recht had op een WGA-uitkering. De Raad concludeert dat het Uwv met deze beslissing geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. Hierdoor heeft appellante geen (proces)belang meer bij een beoordeling van de uitspraak van de rechtbank, en verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten die appellante heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 490,- in beroep en € 1.225,- in hoger beroep, met een totaal van € 5.381,43 aan vergoedbare proceskosten. Tevens dient het Uwv het griffierecht van in totaal € 157,- aan appellante te vergoeden. De uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 januari 2016.

Uitspraak

12/5273 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 20 augustus 2012, 12/632 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 januari 2016

PROCESVERLOOP

De Raad heeft in het geding tussen partijen op 5 juni 2015 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2015:1802.
Op 30 juni 2015 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Namens appellante heeft mr. P.M. Eijgenhuijsen het hoger beroep gehandhaafd.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verwezen wordt naar de tussenuitspraak van 5 juni 2015 voor de feiten waarvan wordt uitgegaan bij de oordeelsvorming. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
1.2.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 22 juni 2015 vastgesteld dat appellante per 26 oktober 2011 volledig arbeidsongeschikt is. Verder is overwogen dat appellante per 1 januari 2015 geschikt is voor passend werk en dat de medische toestand van appellante per die datum opnieuw dient te worden beoordeeld.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 30 juni 2015 heeft het Uwv aan appellante medegedeeld dat zij op en na 26 oktober 2011 ongewijzigd recht heeft op een WGA-uitkering.
2. De Raad stelt vast dat met de beslissing op bezwaar van 30 juni 2015 geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet is gekomen. De Raad is niet gebleken dat appellante enig (proces)belang heeft bij een beoordeling door de Raad van de uitspraak van de rechtbank. Dat procesbelang kan niet gelegen zijn in de overweging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische toestand van appellante per 1 januari 2015, nu over de situatie per die datum geen besluit is genomen. De Raad zal het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
3.1.
De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Bpb) begroot op € 490,- in beroep en op € 1.225,- in hoger beroep.
3.2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder b, van het Bpb, komen tevens voor vergoeding in aanmerking de kosten van de door appellante ingeschakelde deskundige
dr. A.J.W.M. Trompenaars. De kosten voor deze deskundige worden begroot op € 1.973,53 (op basis van het voorgeschreven forfaitaire tarief genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003) en op € 1.692,90 (op basis van het voorgeschreven forfaitaire tarief genoemd in artikel 3, eerste lid, van voornoemd besluit).
3.3.
Gezien het vorenstaande bedraagt het totaal aan voor vergoeding in aanmerking te komen proceskosten € 5.381,43.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 5.381,43;
- bepaalt dat het Uwv het aan appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) P. Boer

SU