ECLI:NL:CRVB:2016:253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
15-1555 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van en overgang naar de LFNP-functie en de betekenis van de transponeringstabel in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie voor drie betrokkenen, die in beroep waren gegaan tegen besluiten van de korpschef van politie. De rechtbank had de beroepen van de betrokkenen gegrond verklaard en de besluiten van de korpschef vernietigd, omdat zij oordeelde dat de transponeringstabel, die onderdeel uitmaakt van de Regeling overgang naar een LFNP-functie, als een algemeen verbindend voorschrift moet worden beschouwd. De rechtbank vond dat de korpschef onvoldoende had gemotiveerd waarom de hardheidsclausule niet werd toegepast.

De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de transponeringstabel als een algemeen verbindend voorschrift heeft aangemerkt. De Raad oordeelde dat de korpschef bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie mag uitgaan van de transponeringstabel en dat de motivering van de korpschef op dit punt niet ontoereikend was. De Raad heeft de hoger beroepen van de korpschef gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De beroepen van de betrokkenen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond verklaard, en de besluiten van 5 maart 2015 zijn eveneens vernietigd. De Raad concludeert dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd waarom de matching overeenkomstig de Regeling is geschied en dat er geen onbillijkheden van overwegende aard zijn die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigen.

Uitspraak

15/1555 AW e.v. (zie bijlage)
Datum uitspraak: 14 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 januari 2015, 14/3896 e.v. (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (de korpschef)
[naam betrokkene 1] te [woonplaats] en twee anderen, zoals vermeld op de bij deze uitspraak behorende lijst (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene [naam betrokkene 3] heeft mr. M. Scheggetman hoger beroep ingesteld. Namens de overige betrokkenen heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, incidenteel hoger beroep ingesteld.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 5 maart 2015 nieuwe beslissingen op bezwaar genomen.
Betrokkenen hebben een reactie op het hoger beroep en op het nadere besluit gegeven. De korpschef heeft een nadere reactie ingezonden. [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2] hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2015. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A.M. Bot, mr. F.W.J. van der Steen en R.M.M. Paulssen. [naam betrokkene 1] is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. [naam betrokkene 2] heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dammingh. [naam betrokkene 3] en mr. Scheggetman zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Voor een uiteenzetting over de onderscheiden stappen in het kader van de invoering van het LFNP alsmede een weergave van de toepasselijke regelgeving verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663 (uitspraken van 1 juni 2015).
1.2.
De uitgangspositie voor de omzetting naar het LFNP van [naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2] is op peildatum 31 december 2009 vastgesteld op de functie van [functie 1] (schaal 5). De uitgangspositie van betrokkenen is van 15 mei 2010 ( [naam betrokkene 1] ), 30 oktober 2010 ( [naam betrokkene 2] ) en 31 december 2009 ( [naam betrokkene 3] ) tot en met 31 december 2011 vastgesteld op de functie van [functie 2] (schaal 5). Tegen dit besluit hebben betrokkenen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en betrokkenen gelegenheid te hebben geboden daaromtrent hun bedenkingen kenbaar te maken, heeft de korpschef op
16 december 2013 ten aanzien van betrokkenen besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van [functie 3] , gewaardeerd op salarisschaal 5. Bij de bestreden besluiten van 14 mei 2014 ( [naam betrokkene 1] ), 30 mei 2014 ( [naam betrokkene 2] ) en 12 juni 2014 ( [naam betrokkene 3] ) zijn de daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de beroepen van betrokkenen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en opdracht gegeven tot het nemen van nieuwe beslissingen op bezwaar. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat de transponeringstabel, behorende bij de Regeling overgang naar een LFNP functie, Stcrt. 2013, nr. 13141 (Regeling), evenals de Regeling zelf als een algemeen verbindend voorschrift is te beschouwen en dat daaraan niet zodanig ernstige tekortkomingen kleven dat deze niet ten grondslag mocht worden gelegd aan de jegens betrokkene tot stand gebrachte besluitvorming. De rechtbank heeft voorts overwogen niet het standpunt van de korpschef te delen dat deze geen ruimte heeft voor toepassing van de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule indien dat zou leiden tot een andere uitkomst dan wordt gedicteerd door de (laatste stap van de) matching. Indien een beroep wordt gedaan op de hardheidsclausule en de korpschef wenst dit beroep niet te honoreren, dan zal hij, aldus de rechtbank, gemotiveerd en onderbouwd moeten stellen waarom hij van mening is dat het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat de matching voor betrokkenen een verschraling van hun functies inhoudt. De bestreden besluiten lijden op dit punt aan een motiveringsgebrek.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De (incidenteel) hoger beroepen van betrokkenen
3.1.
Betrokkenen hebben aangevoerd dat de rechtbank de transponeringstabel ten onrechte heeft aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Dit betoog is op zichzelf juist, maar leidt niet tot de conclusie dat, zoals betrokkenen hebben betoogd, een te strenge toetsingsmaatstaf is aangelegd. De Raad heeft in zijn onder 1.1. genoemde uitspraken van
1 juni 2015 immers geoordeeld dat aan de transponeringstabel, mede op grond van de waarborgen waarmee de totstandkoming ervan is omgeven, een zwaarwegende betekenis moet worden gehecht. De korpschef mag bij het nemen van besluiten over de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie ervan uitgaan dat toepassing van de voor het matchingsproces geldende regels tot de in de tabel vermelde uitkomst leidt. Hij mag in beginsel volstaan met een verwijzing naar de transponeringstabel. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest is niet voldoende. Verder kan de politieambtenaar zich niet beroepen op feiten of omstandigheden die hij reeds in het kader van de vaststelling van zijn uitgangspositie naar voren had kunnen brengen.
3.2.1.
Betrokkenen hebben betoogd dat de matching in hun geval niet overeenkomstig de Regeling is geschied en dat de matching op grond van hun feitelijke werkzaamheden tot een andere uitkomst had moeten leiden, namelijk tot een toekenning van de functie van [functie 5] . Deze functie is in de kern gelijk aan de functie van [functie 2] , aldus betrokkenen. Dit betoog slaagt niet. De enkele stelling dat een andere uitkomst van de matching ook verdedigbaar zou zijn geweest is, zoals reeds voortvloeit uit wat onder 3.1 is overwogen, niet voldoende voor de conclusie dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of anderszins onhoudbaar is te achten. De korpschef heeft ter zitting benadrukt dat de matching wel degelijk heeft geleid tot een toekenning van de meest vergelijkbare LFNP-functie en dat de motivering hiervoor is opgenomen in het bepaalde in de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 (Handleiding), deel III C, onder 1, [functie 4] , waar ook in de bestreden besluiten naar is verwezen. Hierbij is onder meer als belangrijk verschil genoemd dat de [functie 5] , anders dan betrokkenen, zich bezighoudt met meer complexe opsporingsonderzoeken en algemeen opsporingsambtenaar is in plaats van buitengewoon opsporingsambtenaar .
3.2.2.
Anders dan betrokkenen en met de korpschef acht de Raad de in de bestreden besluiten gegeven motivering op het punt van de matching niet ontoereikend. De korpschef heeft in de bestreden besluiten verwezen naar de uitgangspositie van betrokkenen, de Regeling en de transponeringstabel. Daarmee is wel degelijk gemotiveerd waarom het resultaat van de matching overeenkomstig de Regeling is geschied en niet anderszins onhoudbaar is te achten. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkenen toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op dit punt kan niet worden besproken, juist nu de korpschef voor besluitvorming als hier aan de orde in beginsel mag verwijzen naar de transponeringstabel.
3.3.
[naam betrokkene 1] en [naam betrokkene 2] hebben betoogd dat de korpschef de bestreden besluiten ondeugdelijk heeft gemotiveerd door de transponeringstabel op te vatten als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen ingevolge artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar en beroep openstaat. Zij zijn tegen deze dragende overweging in de besluitvorming terecht opgekomen en zij hebben moeten procederen om tot een deugdelijke motivering te komen. Daarom maken zij aanspraak op vergoeding van proceskosten, aldus betrokkenen. Dit betoog slaagt niet. Dat de transponeringstabel niet kan worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, laat immers onverlet dat de tabel als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. De Raad verwijst in zoverre naar zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550. Dat de transponeringstabel het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, leidt dan ook niet tot de conclusie dat de bestreden besluiten in zoverre niet berusten op een deugdelijke motivering. Nu de transponeringstabel als grondslag mag dienen voor de bestreden besluiten en in de bestreden besluiten verder gemotiveerd is ingegaan op de inhoudelijke bezwaren van betrokkenen, bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat betrokkenen hebben moeten procederen om een deugdelijke motivering van de bestreden besluiten te krijgen.
3.4.
Uit 3.1 tot en met 3.3 volgt dat de (incidenteel) hoger beroepen van betrokkenen niet slagen.
De hoger beroepen van de korpschef
3.5.
De hoger beroepen van de korpschef zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de bij de bestreden besluiten gehandhaafde weigering om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De korpschef heeft betoogd dat deze weigering wel degelijk voldoende is gemotiveerd. Betrokkenen hebben in dit verband aangevoerd dat zij bij instandhouding van de huidige matching geconfronteerd worden met een verschraling van taken en verantwoordelijkheden. Anders dan de rechtbank en met de korpschef acht de Raad de in de bestreden besluiten gegeven motivering op dit punt niet ontoereikend. Daarin staat immers vermeld dat geen sprake is van onbillijkheden van overwegende aard en dat in hetgeen betrokkenen aanvoeren, geen reden is gelegen om af te wijken van de matchingssystematiek. De korpschef heeft hiertoe verwezen naar zijn uitleg over deze systematiek en in het bijzonder naar hetgeen hij heeft overwogen met betrekking tot de gronden van betrokkenen tegen deze systematiek. Met dit betoog is naar het oordeel van de Raad wel degelijk, zij het summier, aangegeven, waarom, in de woorden van de rechtbank, het resultaat van de matching in het bewuste individuele geval voorzienbaar was of in overeenstemming is te achten met de bedoeling van de wetgever. Weliswaar was het beter geweest als de motivering op dit punt wat meer op de persoon van betrokkenen toegesneden was geweest, maar van een motiveringsgebrek op het bewuste punt kan niet worden gesproken. Verder is, zoals de Raad in zijn meergenoemde uitspraak van 1 juni 2015 heeft overwogen, inherent aan de (door de regelgever) bewust gekozen wijze waarop moet worden gematcht dat een politieambtenaar kan overgaan naar een LFNP-functie waarvan de inhoud afwijkt van zijn korpsfunctie. Een eventuele verschraling van het takenpakket van een betrokkene kan dan ook niet worden beschouwd als een onbedoelde onbillijke uitwerking van de Regeling. [naam betrokkene 3] heeft nog betoogd dat zij door het bestreden besluit haar werkzaamheden niet meer mag verrichten. Ook dit noopt niet tot toepassing van de hardheidsclausule. Zoals de korpschef ook ter zitting nog heeft bevestigd verandert er bij de overgang naar het LFNP feitelijk niets aan de opgedragen werkzaamheden tot het moment waarop de ambtenaar in het kader van de vorming van de nationale politie wordt geplaatst of wordt aangewezen als herplaatsingskandidaat.
4. Uit 3.5 volgt dat de hoger beroepen van de korpschef slagen. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaren. Daarmee komt de grondslag te ontvallen aan de besluiten van 5 maart 2015. De Raad zal die besluiten eveneens vernietigen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat, gelet op wat onder 3.3 is overwogen, geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten van 14 mei 2014, 30 mei 2014 en
12 juni 2014 ongegrond;
- vernietigt de besluiten van 5 maart 2015.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) B. Fotchind

HD

Lijst van betrokkenen:
Procedurenummers betrokkenen:
15/1555 AW, 15/1647 AW, 15/2849 AW M.G.E.A. [naam betrokkene 1] te [woonplaats]
15/1556 AW, 15/1648 AW, 15/2850 AW M.J. [naam betrokkene 2] te [woonplaats]
15/1557 AW, 15/1583 AW, 15/1651 AW D.L. [naam betrokkene 3] te [woonplaats]