ECLI:NL:CRVB:2016:257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
13-6669 ABP
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in privaatrechtelijke aangelegenheid met betrekking tot pensioenbesluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die bezwaar had gemaakt tegen een betaalspecificatie van zijn militair ouderdomspensioen, stelde dat de rechtbank bevoegd was om zijn beroep te behandelen. De rechtbank had zich echter onbevoegd verklaard, omdat de betaalspecificatie een privaatrechtelijke aangelegenheid betrof en geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze onbevoegdheid en oordeelde dat de Stichting Pensioenfonds ABP, als rechtspersoon naar burgerlijk recht, geen openbaar gezag toekomt in deze kwestie. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid om beslissingen te nemen over pensioenberekeningen sinds de privatisering van het ABP in 1996 bij de Stichting ligt en niet bij de minister. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6669 ABP
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 november 2013, 12/8842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP (bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2015. Daar is appellant verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Het bestuur is, zoals bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij betaalspecificatie van 19 februari 2010 is appellant geïnformeerd over de hoogte en de vaststelling van het aan hem ingaande 12 februari 2010 toegekende militair ouderdomspensioen. De bezwaren tegen het bedrag van het toegekende pensioen en de wijze waarop dit is vastgesteld zijn namens de Stichting Pensioenfonds ABP bij beslissing van
4 maart 2011 ongegrond verklaard. Tegen de beslissing van 4 maart 2011 heeft appellant beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep van het ABP (commissie). De commissie heeft bij beslissing van 27 juli 2012 op het beroep beslist en zich onbevoegd verklaard om een oordeel te geven over de toepassing van de conversieregeling en de vaststelling van de correctiebedragen, omdat die kwesties onder verantwoordelijkheid vallen van de Staatssecretaris van Defensie. Voor het overige heeft de commissie het beroep van appellant ongegrond verklaard (bestreden beslissing).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het hiertegen gerichte beroep kennis te nemen.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Met ingang van 1 januari 1996 is het Algemeen burgerlijk pensioenfonds geprivatiseerd. Ter uitvoering van de Wet privatisering ABP is de Stichting Pensioenfonds ABP opgericht. Die stichting is een rechtspersoon naar burgerlijk recht en in beginsel geen bestuursorgaan.
3.2.
Per 1 juni 2001 is de Algemene militaire pensioenwet ingetrokken. Dit is bepaald in artikel 7 van de Kaderwet militaire pensioenen (Kaderwet), in samenhang met artikel I van het Koninklijk Besluit van 29 mei 2001, Stb. 2001, 260. Bij de Kaderwet en de daarbij behorende Conversieregeling militaire pensioenen is de overgang naar een nieuw militair pensioenstelsel op privaatrechtelijke basis geregeld. Vanaf 1 juni 2001 is op de berekening van een militair pensioen het ABP-reglement van toepassing.
3.3.
Gezien de omzetting van het militair pensioenstelsel is sinds 1 juni 2001 niet langer de minister maar de Stichting Pensioenfonds ABP bevoegd om beslissingen te nemen over de pensioenberekeningen (zie uitspraak van 30 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:252). Die stichting is dus een rechtspersoon naar burgerlijk recht. De betaalspecificatie waartegen appellant bezwaar heeft gemaakt betreft dan ook een privaatrechtelijke aangelegenheid, ter zake waarvan aan de Stichting Pensioenfonds ABP (haar bestuur en andere organen hierin begrepen) geen openbaar gezag toekomt. Dit betekent dat noch de beslissing op het bezwaar tegen de betaalspecificatie noch de bestreden beslissing van de commissie een besluit is de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Hier is dus sprake van een privaatrechtelijke aangelegenheid waarover - zoals ook is vermeld onder aan de bestreden beslissing - bij de sector kanton van de rechtbank geprocedeerd dient te worden.
3.4.
Voor zover appellant heeft bedoeld te verzoeken bij het nemen van het conversiebesluit in 2001 gemaakte fouten te herstellen, heeft de Stichting Pensioenfonds ABP zich terecht onbevoegd verklaard hierover te beslissen. Dit conversiebesluit betrof een publiekrechtelijke rechtshandeling, waarmee de minister op grond van artikel 3 van de Kaderwet in het individuele geval de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel markeert en die het startpunt vormde voor de uitvoering van het pensioen op privaatrechtelijke grondslag door de Stichting Pensioenfonds ABP. Alleen de minister is hiertoe bevoegd.
3.5.
Dit betekent dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard om van het beroep van appellant kennis te nemen. De aangevallen uitspraak komt dus voor bevestiging in aanmerking.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD