ECLI:NL:CRVB:2016:2573

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
14/1626 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Centrale Raad van Beroep inzake verzoek om informatie en afwijzing bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellanten, die bijstand ontvingen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), hadden bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en voor het toezenden van afschriften van dossierstukken door de Raad. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug had de aanvraag voor het toezenden van afschriften afgewezen, wat leidde tot een geschil.

De Raad heeft vastgesteld dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek om informatie van de appellanten geen besluit op grond van de WWB was. De appellanten stelden dat hun verzoek om informatie onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) viel, maar de Raad oordeelde dat dit verzoek niet als zodanig kon worden aangemerkt. Hierdoor verklaarde de Raad zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep met betrekking tot het verzoek om informatie.

Wat betreft de afwijzing van de bijzondere bijstand, onderschreef de Raad het oordeel van de rechtbank dat de kosten niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellanten op dit punt niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om duidelijk aan te geven op welke wettelijke grond hun verzoeken zijn gebaseerd, en dat de Raad niet bevoegd is om te oordelen over verzoeken die niet onder de relevante wetgeving vallen.

Uitspraak

14/1626 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 februari 2014, 12/4039 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld. Namens appellanten heeft mr. dr. K.A. Faber, advocaat, aanvullende gronden van het hoger beroep ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is aan de orde gesteld op 26 januari 2016. De behandeling van de zaak is in overleg met partijen verdaagd. De reden daarvan was dat mr. dr. Faber zich, zonder dit vooraf te melden bij de Raad, aan de zaak heeft onttrokken en de uitnodiging voor de zitting appellanten niet tijdig had bereikt.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/1621 WWB, 14/1622 WWB, 14/1623 WWB en 14/1625 WWB, plaatsgevonden op 31 mei 2016. Appellanten zijn verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Hoogendoorn en mr. E. Heij. In de zaken met voormelde registratienummers is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen ten tijde hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 31 mei 2012 hebben appellanten bijzondere bijstand op grond van de WWB aangevraagd voor de kosten van rechtsbijstand en voor het toezenden van afschriften van dossierstukken door de Raad.
1.3.
Op 26 juni 2012 hebben appellanten het dagelijks bestuur per e-mailbericht verzocht om gegevens te verstrekken. Zij hebben het volgende verzocht:
“1. Alle maatregelen, de precieze bedragen, die door de RSD aan ons zijn opgelegd;
2. Alle berekeningen en inhoudingen na de verhuizing van onze kinderen naar Israël;
3. Berekening en specificatie van de nabetaling van de op punt 2 vermelde inhoudingen;
4. De berekening en specificatie van de nabetaling van het drietal maatregelen van 50% na de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 31 mei 2011.”
1.4.
Bij brief van 28 juni 2012 heeft een medewerker van de RSD inzake het verzoek van appellanten om informatie verwezen naar eerdere correspondentie over deze onderwerpen en de verzonden specificaties.
1.5.
Bij besluit van 25 juli 2012 heeft het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand toegekend en de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het toezenden van afschriften van het dossier afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 9 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren van appellanten tegen de brief van 28 juni 2012 en het besluit van 25 juli 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het dagelijks bestuur zich voor wat betreft het verzoek om informatie op het standpunt gesteld dat appellanten op de hoogte zijn gesteld van alle maatregelen die aan hen zijn opgelegd. Tevens hebben appellanten maandelijks uitkeringsspecificaties ontvangen van de berekening van hun uitkering. Dat geldt eveneens voor de inhoudingen die op hun uitkering zijn gedaan. Daarnaast hebben appellanten procedures gevoerd, of zijn deze nog in behandeling, waarin appellanten voldoende kennis hebben kunnen nemen van alle aangelegenheden. Voor wat betreft de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van toezending van het dossier heeft het dagelijks bestuur gesteld dat het volledige dossier was verzonden aan de gemachtigde van appellanten. Appellanten konden dus over het volledige dossier beschikken, waardoor het opnieuw opvragen van het dossier geen toegevoegde waarde had. De door appellanten gemaakte kosten kunnen daarom niet als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35 van de WWB worden beschouwd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen het niet voldoen aan het verzoek om informatie, het bestreden besluit vernietigd voor zover het gaat om het verzoek om informatie en, zelf voorziend, het bezwaar tegen de brief van 28 juni 2012 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzoek om informatie niet kan worden aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), zodat de brief van 28 juni 2012 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van het toezenden van een dossier terecht heeft afgewezen. Het gaat hier niet om noodzakelijke kosten nu het dossier was verzonden aan de vorige gemachtigde van appellanten en appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over het dossier konden beschikken.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat het dagelijks bestuur in strijd met de Wob en de Wbp het verzoek om informatie heeft afgewezen. Voorts hebben appellanten aangevoerd dat de gevraagde bijzondere bijstand voor de kosten van de toezending van het dossier verband houden met juridische procedures. Voor die procedures heeft het dagelijks bestuur bijzondere bijstand toegekend voor de eigen bijdrage en griffierecht. Nu de noodzakelijkheid van die procedures is aangenomen dient voor de gevraagde kosten ook bijzondere bijstand te worden toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Verzoek om informatie
4.1.
Niet in geschil is dat de reactie van het dagelijks bestuur op het verzoek van 26 juni 2012 van appellanten geen besluit op grond van de WWB is. Appellanten stellen zich blijkens de beroepsgronden op het standpunt dat zij het verzoek om informatie hebben gedaan in het kader van de Wob de Wpb, zodat de afwijzing daarvan een besluit is op grond van de Wob of de Wbp.
4.2.
Ingevolge artikel 8:105 van de Awb wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
4.3.
Op grond van artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit, genomen op grond van een in die artikelen genoemd voorschrift of anderszins in die artikelen omschreven, hoger beroep worden ingesteld bij de Raad.
4.4.
De in de brief van 25 juli 2012 vervatte beslissing is niet genomen op grond van een in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vermeld wettelijk voorschrift. In het bijzonder worden de Wob en de Wpb niet in artikel 9 of artikel 10 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak vermeld. Dit betekent dat de Centrale Raad van Beroep in zoverre niet bevoegd is kennis te nemen van het door appellanten ingediende hoger beroep.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de Raad niet bevoegd is kennis te nemen van het door appellanten ingediende hoger beroep, voor zover dat ziet op het verzoek om informatie. De Raad zal zich daarom in zoverre onbevoegd verklaren. Het hoger beroepschrift zal met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb worden doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afwijzing bijzondere bijstand
4.6.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het hier niet gaat om noodzakelijke kosten en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd bevat geen nieuwe gezichtspunten en leidt dan ook niet tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt voor zover het betrekking heeft op de bijzondere bijstand, zodat de aangevallen uitspraak in zoverre dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart zich onbevoegd voor zover het hoger beroep ziet op het verzoek om informatie;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover die ziet op de aanvraag om bijzondere bijstand.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en F. Hoogendijk en J.L. Boxum als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

JL