ECLI:NL:CRVB:2016:258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
13/3734 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van militair invaliditeitspensioen op basis van medische adviezen en gebrek aan bewijs van invaliditeit met dienstverband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig korporaal, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de minister van Defensie om hem een militair invaliditeitspensioen toe te kennen. De minister had zich gebaseerd op adviezen van verzekeringsartsen, die concludeerden dat er geen verband was tussen de knieklachten van de appellant en een dienstongeval dat plaatsvond op 24 september 1984. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard.

De appellant had in 1984 een ongeval gehad waarbij hij door een diensthond was gebeten en ten val was gekomen. Hij stelde dat zijn linkerknieklachten voortkwamen uit dit ongeval. Echter, de minister had in 2011 vastgesteld dat de appellant blijvend ongeschikt was voor militaire dienst vanwege chronische pijnklachten aan de linkerknie, maar had geen militair invaliditeitspensioen toegekend. De Raad oordeelde dat de minister zich terecht had gebaseerd op de adviezen van de verzekeringsartsen, die geen overtuigende aanwijzingen vonden dat de knieklachten verband hielden met het dienstongeval.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en C.H. Bangma en R. Kooper als leden, in aanwezigheid van griffier M.S. Boomhouwer.

Uitspraak

13/3734 MPW
Datum uitspraak: 21 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2013, 12/7647 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft L.C. van der Hulst hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Voor appellant is
mr. W.B. Knook verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
H.A.L. Knoben.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, destijds korporaal, is op 24 september 1984 een ongeval overkomen, waarbij hij tijdens een oefening in zijn rechterkuit is gebeten door een diensthond en ten val is gekomen. Dit ongeval is bij besluit van 28 mei 1985 aangemerkt als dienstongeval.
1.2.
Per 1 maart 2011 is aan appellant ontslag uit de dienst verleend met toepassing van
artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, omdat hij - kort samengevat - vanwege chronisch recidiverende pijnklachten aan de linkerknie blijvend ongeschikt werd geacht voor het vervullen van de militaire dienst. De conclusie dat appellant blijvend ongeschikt is voor het vervullen van de militaire dienst is gebaseerd op de rapporten van de op 5 januari 2010 en 25 november 2010 ingestelde militair geneeskundige onderzoeken.
1.3.
Bij besluit van 9 december 2011 heeft de minister aan appellant een arbeidsongeschiktheidspensioen en een garantiepensioen toegekend. De minister heeft appellant geen militair invaliditeitspensioen toegekend, omdat uit de militair geneeskundige onderzoeken blijkt dat geen verband met de uitvoering van de militaire dienst wordt aanvaard ten aanzien van de pijnklachten aan de linkerknie. Derhalve is geen sprake van invaliditeit met dienstverband, aldus de minister.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2012 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 9 december 2011 ongegrond verklaard. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de verzekeringsarts drs. H.M. de Boer van 23 februari 2012 en het advies van luitenant-kolonel vliegerarts/verzekeringsarts E.E.P.J. van Hulten van 4 juli 2012.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat in het bij de geneeskundige verklaring behorende proces-verbaal van ongeval ten onrechte de rechterknie is vermeld in plaats van de linkerknie. Appellant verwijst hiertoe naar een anamneseformulier van 2 januari 1985 dat volgens hem “L” in de kantlijn vermeldt en naar het formulier status praesens fysiotherapie van 12 april 1985 waarop de linkerknie is aangekruist. Appellant heeft benadrukt dat de diensthond tijdens het ongeval tegen het linkerbeen van appellant zwaaide, waardoor appellant viel en zijn linkerknie overstrekte. Appellant heeft sinds dit ongeval klachten aan zijn linkerknie.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de minister zich bij de totstandkoming van het bestreden besluit mocht baseren op de adviezen van de verzekeringsartsen, nu de medische gegevens waar appellant zich op beroept geen overtuigende aanwijzing bevatten voor de conclusie dat de linkerknieklachten van appellant in verband staan met het dienstongeval van 24 september 1984. Van Hulten is in zijn aanvullende commentaar van
27 september 2012 gemotiveerd ingegaan op hetgeen in het formulier van 12 april 1985 is vermeld. Daarbij heeft hij gewezen op inconsistenties en overtuigend toegelicht dat de overige beschikbare medische gegevens over het ongeval op 24 september 1984 wijzen in de richting van een letsel aan de rechterknie, en niet aan de linkerknie. Namens appellant is ter zitting niet weersproken dat zowel de geneeskundige verklaring behorende bij het door appellant ondertekende proces-verbaal van ongeval van 22 oktober 1984 als de ziekenrapportkaart van 26 september 1984 een lichte hydrops van de rechterknie en een zwelling in de rechterkuit vermeldt. Ten slotte blijkt uit de weergave van de anamnese in de brief van het Centraal Militair Hospitaal van 22 november 1994 dat appellant op 14 november 1994 nog heeft verklaard dat hij al drie à vier jaar aan het tobben is met zijn linkerknie en dat hij zich geen voorafgaand trauma kan herinneren.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en C.H. Bangma en R. Kooper als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2016.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD