ECLI:NL:CRVB:2016:2596

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
15/2973 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening op basis van niet ingeleverde bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de intrekking van bijstandsverlening aan appellant is bevestigd. Appellant ontving sinds juli 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand, heeft het college appellant verzocht om bankafschriften van de laatste 12 maanden. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht. Het college heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 273,96 teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De Raad overweegt dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hij geen verzoek om uitstel heeft gedaan. De Raad concludeert dat appellant niet kan worden vrijgesteld van verwijtbaarheid, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gevraagde bankafschriften niet tijdig kon verkrijgen. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB rechtmatig was. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/2973 WWB
Datum uitspraak: 12 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
24 maart 2015, 14/6167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. Özates, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2016. Voor appellant is verschenen mr. Özates. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R. Keyser.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds juli 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand heeft het college appellant bij brief van 17 januari 2014 voor een gesprek op 21 januari 2014 uitgenodigd en hem onder meer verzocht om alle bankafschriften van de laatste 12 maanden van al zijn bankrekeningen mee te nemen. Bij besluit van 21 januari 2014 heeft het college het recht op bijstand met ingang van 21 januari 2014 opgeschort omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. Daarbij is appellant in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens, waaronder een aantal specifiek aangeduide bankafschriften van een Nederlandse (nummer [nummer] ) en Marokkaanse bankrekening, alsnog op 4 februari 2014 over te leggen. Hem is voorts verzocht het college te informeren indien hij niet in staat is de gevraagde bewijsstukken over te leggen en de reden daarvan.
1.2.
Bij besluit van 18 maart 2014 heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 21 januari 2014 ingetrokken en de bijstand over de periode van 21 januari 2014 tot en met 31 januari 2014 ten bedrage van € 273,96 teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant op 4 februari 2014 niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd.
1.3.
Bij besluit van 4 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand ingaande 21 januari 2014 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
De stelling van appellant dat hij de gevraagde bankafschriften van zijn Marokkaanse bankrekening niet tijdig heeft kunnen overleggen omdat het om opgevraagde buitenlandse stukken gaat die niet beschikbaar zijn gesteld, zodat sprake is van overmacht, treft geen doel. Het college heeft in beroep onweersproken naar voren gebracht dat appellant in een voorlopige voorzieningenprocedure bij de rechtbank in verband met de afwijzing van een latere aanvraag om bijstand wel afschriften van de betreffende bankrekening heeft verstrekt. Indien de bankafschriften niet voor het einde van de hersteltermijn konden worden verkregen dan had appellant tijdig om uitstel kunnen vragen, wat hij heeft nagelaten.
4.4.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat het college zijn uitlatingen dat hij niet in staat was de gevraagde gegevens te verstrekken had moeten opvatten als een verzoek om uitstel. Uit een e-mailbericht van een medewerker van het college van 4 februari 2014 blijkt dat appellant bij het inleveren van de gevraagde bankafschriften van de Nederlandse bankrekening terstond erop gewezen is dat hij niet alle bankafschriften had ingeleverd en dit direct nog dezelfde dag diende te regelen. Van een verzoek om uitstel was geen sprake, temeer niet nu appellant op
4 februari 2014 ook te kennen heeft gegeven geen bankrekening in Marokko te hebben.
4.5.
Ook de beroepsgrond dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat appellant door het niet overleggen van enkele vervolgbladen van de gevraagde bankafschriften van de Nederlandse rekening met nummer [nummer] reeds bevoegd was de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB in te trekken, slaagt niet. De ontbrekende bladzijden zijn immers onmiskenbaar van belang voor de continuering van het recht op bijstand. Dat op de ingeleverde voorbladen wel het totaal aan bij- en afschrijvingen wordt vermeld, leidt niet tot een ander oordeel. Immers daardoor heeft het college nog geen volledig inzicht in alle afzonderlijke mutaties op die rekening.
4.6.
De ter zitting aangevoerde omstandigheid dat het college appellant naar aanleiding van een latere aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht tot 1 april 2014 bijstand heeft verstrekt en in de later verstrekte bankrekeningafschriften daarvoor geen belemmering heeft gezien, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) komt in beginsel geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase of nadien alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien appellant aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. In het voorgaande ligt al besloten dat appellant hierin niet is geslaagd.
4.7.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) L.V. van Donk

HD