ECLI:NL:CRVB:2016:2596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstandsverlening op basis van niet ingeleverde bankafschriften
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de intrekking van bijstandsverlening aan appellant is bevestigd. Appellant ontving sinds juli 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand, heeft het college appellant verzocht om bankafschriften van de laatste 12 maanden. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht. Het college heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 273,96 teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de vraag beoordeeld of de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De Raad overweegt dat appellant niet tijdig de gevraagde gegevens heeft overgelegd en dat hij geen verzoek om uitstel heeft gedaan. De Raad concludeert dat appellant niet kan worden vrijgesteld van verwijtbaarheid, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gevraagde bankafschriften niet tijdig kon verkrijgen. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de intrekking van de bijstand op basis van artikel 54, vierde lid, van de WWB rechtmatig was. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.