ECLI:NL:CRVB:2016:2641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
15-1762 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering zonder deugdelijke motivering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene, die zich op 28 februari 2012 ziek meldde wegens de ziekte van Pfeiffer. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van de uitkering niet deugdelijk was gemotiveerd en dat betrokkene recht had op een ZW-uitkering per 26 november 2013. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 18 mei 2016 werd betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.C. McArthur-Neering, terwijl appellant werd vertegenwoordigd door mr. W. van Nieuwburg. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende had onderbouwd dat betrokkene geschikt was voor zijn maatgevende arbeid als servicemedewerker bij de Mediamarkt. De Raad concludeerde dat de wegrakingen van betrokkene, die voortvloeien uit zijn conversiestoornis, een reëel risico vormen in de werksituatie, vooral gezien het contact met klanten en de noodzaak om kostbare apparatuur te hanteren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet was gebaseerd op een deugdelijke motivering. Appellant werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.356,56 bedroegen, en er werd een griffierecht van € 497,- opgelegd aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet, vooral bij complexe medische situaties.

Uitspraak

15/1762 ZW
Datum uitspraak: 29 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
16 februari 2015, 14/376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. C.C. McArthur-Neering een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts-medisch adviseur ingezonden.
Appellant heeft een rapport van een psychologisch onderzoek ingezonden, waarop betrokkene heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van Nieuwburg. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. McArthur-Neering.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene was werkzaam als servicemedewerker bij [naam werkgeefster] in [vestigingsplaats] voor
32 uur per week, toen hij zich op 28 februari 2012 voor dit werk ziek meldde wegens de ziekte van Pfeiffer. Het dienstverband is per 1 juli 2012 beëindigd.
1.2.
Betrokkene heeft het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze verzekeringsarts heeft hem op 13 juni 2013 aangemeld voor een begeleidingstraject bij Condite. Een psycholoog van Condite heeft op 16 juli 2013, 16 september 2013 en op 15 november 2013 (eindrapportage) gerapporteerd. Betrokkene heeft vervolgens opnieuw het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. De verzekeringsarts heeft betrokkene daarop per 26 november 2013 geschikt geacht voor het laatst verrichte werk als servicemedewerker bij de Mediamarkt. In de mededeling van betrokkene dat hij op het werk regelmatig zal flauwvallen heeft de verzekeringsarts geen beletsel van werkhervatting gezien.
1.3.
Bij besluit van 20 november 2013 heeft appellant vastgesteld dat betrokkene met ingang van 26 november 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Tegen dit besluit heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 13 januari 2014 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft appellant een rapport van een arbeidsdeskundige van 13 december 2013 en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2013 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van
20 november 2013 herroepen en bepaald dat betrokkene per 26 november 2013 in aanmerking komt voor een ZW-uitkering.
3.1.
Appellant heeft zich niet met de uitspraak van de rechtbank kunnen verenigen. In hoger beroep is aangevoerd dat de psycholoog van Condite in diens eindrapportage bedoeld heeft te stellen dat betrokkene de maatgevende arbeid weer in volle omvang moet hervatten. Daartoe is verwezen naar een handgeschreven notitie op de eerste pagina van de eindrapportage: “Op 18-11-13 nadere toelichting op rapportage. Aanvullend ri traject zal geen toegevoegde waarde hebben. Opbouwperiode is geweest. Nu invulling”. In een op verzoek van appellant uitgebracht rapport heeft psycholoog E.H. Ameling geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van een ongedifferentieerde somataforme stoornis en een conversiestoornis. De wegrakingen van betrokkene passen daarin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn standpunt dat betrokkene geschikt is voor de maatgevende arbeid na het uitgebrachte psychologische rapport gehandhaafd. Daarbij heeft hij van belang geacht dat de maatgevende arbeid geen gevaarlijke omstandigheden kent en dat tot op heden geen kwetsuren door deze wegrakingen zijn beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat een dergelijke wegraking ongemakkelijk is in een werksituatie, maar kan worden ondervangen door collega’s over zijn stoornis te instrueren, gelijk met mensen die bekend zijn met epilepsie.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Daarbij heeft hij onder verwijzing naar informatie van zijn huisarts en GGZ-psycholoog aangevoerd dat hij wel degelijk letsel heeft opgelopen dat is ontstaan door en na een wegraking.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid, in dit geval het werk als servicemedewerker bij de Mediamarkt voor 32 uur per week.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of betrokkene per 26 november 2013 de maatgevende arbeid kan verrichten. Evenals de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend en wordt geoordeeld dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op een deugdelijke motivering.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van Ameling erkend dat betrokkene een conversiestoornis heeft en dat geen sprake is van aggravatie of simulatie en dat zelfs sprake is van dissimulatie. Niet meer in geschil is dat betrokkene vanwege de conversiestoornis soms wegrakingen (van ongeveer enkele seconden tot twee minuten) heeft meerdere keren per week (tot één à twee keer per dag) die hij, een enkele keer daargelaten, niet van te voren voelt aankomen. Uit het arbeidskundig onderzoeksverslag van 13 december 2013 blijkt dat de servicemedewerker veel contact heeft met klanten. Dit contact bestaat volgens dit verslag uit onder meer het retournemen van producten, het testen van deze producten aan de balie en het geven van advies over reparatie. Betrokkene heeft al in bezwaar de impact die de wegrakingen zouden kunnen hebben op de klant genoemd, en dat in beroep en hoger beroep herhaald. Betrokkene heeft hieraan ter zitting toegevoegd dat aan de balie soms kostbare elektronische apparatuur moet worden vastgehouden en dat hij bij een wegraking buiten werktijd al eens het scherm van zijn laptop heeft gebroken. Door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige is op de reële mogelijkheid dat betrokkene een wegraking heeft tijdens klantencontact niet gereageerd, hoewel dit aspect een betekenend element is bij de beoordeling van de geschiktheid voor de werkzaamheden van een servicemedewerker als hier aan de orde. De gemachtigde van appellant heeft de Raad er ter zitting niet van kunnen overtuigen dat betrokkene desondanks geschikt is voor de maatgevende arbeid. Het ondervangen van (de gevolgen van) de wegrakingen tijdens het werk door collega’s, zoals geopperd komt de Raad niet realistisch voor.
4.4.
Van geschiktheid van betrokkene voor zijn arbeid was op 26 november 2013 in verband met de te verwachten gevolgen van de wegrakingen geen sprake. Gelet hierop behoeft de door partijen gevoerde discussie over de adviezen van Condite geen nadere bespreking.
5. Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Aanleiding bestaat om appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze kosten worden begroot op € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en op
€ 364,56 in verband met de kosten van de door hem ingeschakelde deskundige.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.356,56;
  • bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 497,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2016.
(getekend) M. Greebe
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM