In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van betrokkene, die zich op 28 februari 2012 ziek meldde wegens de ziekte van Pfeiffer. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de beëindiging van de uitkering niet deugdelijk was gemotiveerd en dat betrokkene recht had op een ZW-uitkering per 26 november 2013. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 18 mei 2016 werd betrokkene bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.C. McArthur-Neering, terwijl appellant werd vertegenwoordigd door mr. W. van Nieuwburg. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende had onderbouwd dat betrokkene geschikt was voor zijn maatgevende arbeid als servicemedewerker bij de Mediamarkt. De Raad concludeerde dat de wegrakingen van betrokkene, die voortvloeien uit zijn conversiestoornis, een reëel risico vormen in de werksituatie, vooral gezien het contact met klanten en de noodzaak om kostbare apparatuur te hanteren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit niet was gebaseerd op een deugdelijke motivering. Appellant werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 1.356,56 bedroegen, en er werd een griffierecht van € 497,- opgelegd aan appellant. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van de Ziektewet, vooral bij complexe medische situaties.