In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, ontving kinderbijslag voor zijn kinderen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter besloten dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2013 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen, omdat hij niet langer verzekerd is voor de AKW. Dit besluit is gebaseerd op het feit dat de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden per 1 januari 2000 is afgeschaft. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij verzekerd is voor de AKW op grond van zijn AOW-pensioen.
De Raad heeft de situatie van appellant beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving. Tot 1 januari 2000 was appellant verzekerd voor de AKW, maar na het vervallen van deze verzekering is hij alleen verzekerd gebleven op basis van een overgangsregeling, zolang zijn jongste kind nog geen 18 jaar was. Aangezien zijn jongste kinderen in het derde kwartaal van 2013 18 jaar zijn geworden, heeft de Raad geconcludeerd dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2013 niet langer verzekerd is voor de AKW. Dit betekent dat de Svb terecht het recht op kinderbijslag voor alle kinderen heeft beëindigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.