ECLI:NL:CRVB:2016:2699

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
14/5361 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging recht op kinderbijslag voor kinderen van in het buitenland wonende WAO-gerechtigde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, ontving kinderbijslag voor zijn kinderen op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter besloten dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2013 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor zijn kinderen, omdat hij niet langer verzekerd is voor de AKW. Dit besluit is gebaseerd op het feit dat de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden per 1 januari 2000 is afgeschaft. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij verzekerd is voor de AKW op grond van zijn AOW-pensioen.

De Raad heeft de situatie van appellant beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving. Tot 1 januari 2000 was appellant verzekerd voor de AKW, maar na het vervallen van deze verzekering is hij alleen verzekerd gebleven op basis van een overgangsregeling, zolang zijn jongste kind nog geen 18 jaar was. Aangezien zijn jongste kinderen in het derde kwartaal van 2013 18 jaar zijn geworden, heeft de Raad geconcludeerd dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2013 niet langer verzekerd is voor de AKW. Dit betekent dat de Svb terecht het recht op kinderbijslag voor alle kinderen heeft beëindigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

14/5361 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 augustus 2014, 13/6275 (aangevallen uitspraak),
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 15 juli 2016

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant woont in Marokko. In 1972 is hij met behoud van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar Marokko teruggekeerd. Appellant ontvangt inmiddels een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellant heeft voor zijn kinderen [A.], [B.], [C.], [D.] en [E.], geboren respectievelijk [in] 1995, [in] 2000, [in] 2001 en [in] 2004, kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen.
1.2.
Bij besluit van 2 augustus 2013 heeft de Svb appellant medegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2013 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor deze kinderen. Aan dit besluit heeft de Svb ten gronde gelegd dat per 1 januari 2000 de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden is afgeschaft. Na 1 januari 2000 behield appellant recht op kinderbijslag op grond van de overgangsregeling. [B.] en [A.] zijn in het derde kwartaal van 2013 18 jaar geworden. Daardoor heeft appellant vanaf het vierde kwartaal van 2013 geen recht meer op kinderbijslag voor alle kinderen.
1.3.
Bij het bestreden besluit van 17 september 2013 is het bezwaar tegen het besluit van
2 augustus 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij verzekerd is voor de AKW op grond van zijn AOW-pensioen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 26, eerste lid onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) was tot 1 januari 2000 verzekerd voor de AKW de persoon die buiten Nederland was gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op een WAO-pensioen.
4.2.
Artikel 26 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2000 vervallen. In artikel 27 van
KB 746 was bepaald dat degene die tot aan 1 januari 2000 verzekerd was op grond van artikel 26 en die uitsluitend door het vervallen van dat artikel vanaf die dag geen recht meer heeft op kinderbijslag, voor het bepalen van de verzekeringspositie artikel 26 van toepassing blijft, voor zolang het jongste kind dat vóór die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt. Deze overgangsregeling is sinds 1 januari 2006 opgenomen in artikel 7c van de AKW.
4.3.
Ingevolge artikel 26 van KB 746 was appellant, die op de dag van zijn vertrek naar Marokko recht had op een WAO-uitkering, verzekerd voor de AKW. Op grond van de in artikel 27 van het KB 746, en later op grond van de in artikel 7c van de AKW vervatte overgangsregeling, is appellant, ook na het vervallen van artikel 26 van KB 746 op
1 januari 2000, voor de AKW verzekerd gebleven. De grondslag voor verzekering op grond van de AKW verviel echter op het moment dat de jongste kinderen voor wie appellant voór
1 januari 2000 recht had op kinderbijslag, in dit geval [B.] en [A.], de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt.
4.4.
De Raad stelt vast dat [B.] en [A.] in het derde kwartaal van 2013 18 jaar zijn geworden. Dit heeft tot gevolg dat appellant vanaf het vierde kwartaal van 2013 niet langer verzekerd is voor de AKW. Dit betekent dat de Svb terecht het recht op kinderbijslag voor alle kinderen met ingang van het vierde kwartaal van 2013 heeft beëindigd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter, in tegenwoordigheid van
N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. van Rooijen
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

SS