ECLI:NL:CRVB:2016:27

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
14/3674 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

Op 8 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep een tussenuitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante B.V. tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de toekenning van een WGA-loongerelateerde uitkering aan een werkneemster, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv was vastgesteld op 80-100%. Appellante, die als eigenrisicodrager fungeert, heeft bezwaar gemaakt tegen deze toekenning en de daaruit voortvloeiende financiële gevolgen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

In de tussenuitspraak oordeelt de Raad dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende is gemotiveerd. Appellante heeft terecht aangevoerd dat de diagnoses op de datum in geding niet overtuigend zijn onderbouwd en dat de aangenomen urenbeperking niet gerechtvaardigd is. De Raad heeft het Uwv opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, waarbij het noodzakelijk is om nadere informatie op te vragen bij de behandelaren van de werkneemster. De Raad benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in de besluitvorming, vooral gezien de impact van de uitkering op de betrokken partijen.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en de Raad heeft het Uwv een termijn van zes weken gegeven om de gebreken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak.

Uitspraak

14/3674 WIA-T
Datum uitspraak: 8 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 mei 2014, 13/5062 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.M. van Zijl, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Mevrouw [naam werkneemster] (de werkneemster) heeft zich niet als partij gesteld in hoger beroep en geen toestemming verleend voor kennisneming van haar medische gegevens door appellante. Daarom heeft de Raad bepaald, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten ten aanzien van de werkneemster is voorbehouden aan een advocaat of arts.
De meervoudige kamer heeft de zaak voor behandeling verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
20 november 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar advocaat,
mr. Van Zijl en haar medisch adviseur, verzekeringsarts J.M.W.N. Derks. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 december 2012 heeft het Uwv aan de werkneemster meegedeeld dat voor haar recht is ontstaan op een WGA-loongerelateerde uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 3 januari 2013, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80-100%. Appellante heeft een afschrift van dit besluit ontvangen. Bij besluit van eveneens 5 december 2012 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij het risico draagt voor deze uitkering, aangezien zij eigenrisicodrager is. Het Uwv zal de WGA-uitkering aan de werkneemster betalen en achteraf op appellante verhalen, tenzij appellante aangeeft dat zij zelf de betaling van de uitkering wil verzorgen.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen de toekenning van de WGA-uitkering aan de werkneemster en de daaruit voortvloeiende toerekening aan appellante ongegrond verklaard. Hierbij is, na aanpassing van de medische beoordeling evenals de arbeidskundige beoordeling, het arbeidsongeschiktheidspercentage bijgesteld naar 36,5 met ingang van
3 januari 2013.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij allereerst overwogen dat zij de door appellante, eerst elf dagen voor de zitting, op zondag 16 maart 2014, ingediende aanvulling op het beroepschrift met als bijlagen rapporten van verzekeringsarts Derks en arbeidsdeskundige Kooistra, buiten beschouwing laat wegens strijd met de goede procesorde. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat wat appellante in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor twijfel aan de juistheid van de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Ten aanzien van de door appellante aangevoerde gronden tegen het door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gehanteerde vastgestelde opleidingsniveau en de door hem uitgesloten twee opleidingsrichtingen heeft de rechtbank overwogen dat er, bij gebrek aan motivering in het beroepschrift van 9 september 2013, geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de arbeidsdeskundigen terzake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 3 januari 2013 terecht vastgesteld op 35 tot 80%.
2.1.
In hoger beroep heeft appellante allereerst aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de door haar op 16 maart 2014 ingediende rapporten buiten beschouwing heeft gelaten. Zij heeft vervolgens aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte de medische situatie van de werkneemster per 20 juni 2013 heeft onderzocht in plaats van de situatie per
3 januari 2013 en dat er onvoldoende onderbouwing is voor de aangenomen ziekte(s) op de datum in geding van 3 januari 2013 en met name voor de daaruit, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voortvloeiende urenbeperking tot twintig uur per week. Verder zijn arbeidskundige gronden aangevoerd die zien op het gehanteerde opleidingsniveau, de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgesloten opleidingsrichtingen administratief en commercieel en de na de voorselectie afgevallen 28 functies. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij nogmaals de reeds bij de rechtbank op 16 maart 2014 ingediende rapporten van haar medisch adviseur Derks, gedateerd 12 september 2013 en van de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige F.D. Kooistra, gedateerd 1 augustus 2013, ingediend evenals een nader rapport van Derks, gedateerd 27 oktober 2015.
2.2.
Het Uwv heeft bij verweer in hoger beroep het bestreden besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar de ingebrachte rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
28 juli 2014 en 5 november 2015 en het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 augustus 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van Derks geen aanleiding gezien voor bijstelling van het medisch oordeel en de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2013. Er is, naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, terecht een medische urenbeperking tot ongeveer twintig uur per week en ongeveer vier uur per dag aangenomen op energetische en preventieve gronden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van het rapport van Kooistra, het opleidingsniveau nader vastgesteld op 4 en niet langer aanleiding gezien om functies met opleidingsrichting “commercieel” uit te sluiten maar de uitsluiting ten aanzien van de opleidingsrichting “administratief” gehandhaafd. Na raadpleging van het CBBS op basis van deze aangepaste uitgangspunten heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de schatting gebaseerd op de functies van huishoudelijk medewerker gebouwen, samensteller kunststof en rubberindustrie en medewerker tuinbouw, waarmee de werkneemster € 840,42 per maand zou kunnen verdienen, hetgeen een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,29% impliceert. Tevens heeft hij ten aanzien van de overige door het CBBS geselecteerde functies, die onder 28 verschillende SBC-codes vallen, gemotiveerd dat deze functies niet geschikt zijn voor de werkneemster.
3.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
3.2.
Ten aanzien van de medische beoordeling heeft appellante terecht en overtuigend aangevoerd dat onvoldoende is gemotiveerd dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gehanteerde diagnoses op de datum in geding (nog) van toepassing waren en dat de aangenomen urenbeperking, in dat licht bezien, gerechtvaardigd was. De verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben zich een oordeel gevormd over de medische situatie van de werkneemster zonder nadere informatie op te vragen bij de behandelaren van de werkneemster. Aangezien de in het dossier aanwezige medische informatie summier was en de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens het medisch onderzoek in juni 2013 constateerde dat het beter ging met de werkneemster dan tijdens het onderzoek van de verzekeringsarts in december 2012 en vaststelt dat haar behandeling in de afbouwende fase was, had het in de rede gelegen om nadere informatie op te vragen bij de behandelende sector ten aanzien van de diagnose en (het verloop van de) behandeling(en) op de datum in geding van 3 januari 2013. Door dit na te laten is onzorgvuldig gehandeld bij de voorbereiding van het bestreden besluit en is het bestreden besluit - door de gebrekkige medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep - onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit is dan ook in strijd te achten met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
3.3.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe zal in elk geval, na van de werkneemster verkregen toestemming, informatie dienen te worden opgevraagd bij haar behandelaren die ziet op de datum in geding van 3 januari 2013. Vervolgens dient deze te worden betrokken bij de medische beoordeling.
3.4.
Mocht dit leiden tot een gewijzigd medische beoordeling en als gevolg daarvan een nader arbeidskundige beoordeling, dan dient het Uwv daarbij nog aandacht te schenken aan de arbeidskundige gronden van appellante.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 29 juli 2013 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. van Ravenstein

SU