ECLI:NL:CRVB:2016:2700

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
15/5491 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift tegen besluit van de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond werd verklaard. De Svb had op 27 mei 2013 aan appellant meegedeeld dat hij geen recht meer had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanaf het eerste kwartaal van 2014. Appellant heeft op 2 juli 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding.

Appellant stelde in hoger beroep dat hij al in juni 2013 bezwaar had gemaakt, maar de Svb ontkende dit. De Raad oordeelde dat de bezwaartermijn op 28 mei 2013 was aangevangen en op 9 juli 2013 was geëindigd. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het bewijs van aangetekende verzending dat hij overlegde, was niet overtuigend genoeg om zijn stelling te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat appellant niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen verschoonbare omstandigheden waren die de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 15 juli 2016.

Uitspraak

15/5491 AKW
Datum uitspraak: 15 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 juli 2015, 15/85 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. Ertekin, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 27 mei 2013 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat hij vanaf het eerste kwartaal van 2014 geen recht meer heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).
1.2.
Bij bezwaarschrift van 2 juli 2014, door de Svb ontvangen op 29 augustus 2014, is namens appellant bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2013. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbaar geachte overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant gesteld dat appellant al in juni 2013 vanuit Marokko bij de Svb bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2013 en dat de Svb niet op dit bezwaar heeft beslist. Ter onderbouwing van deze nadere stellingname zijn kopieën overgelegd van een bewijs van aangetekende verzending van 14 juni 2013 en een op 14 juni 2013 gedateerd bezwaarschift.
3.2.
De Svb heeft in hoger beroep te kennen gegeven dat de Svb destijds geen op 14 juni 2013 gedateerd bezwaarschrift van appellant heeft ontvangen.
4.1.
De Raad oordeelt als volgt.
4.2.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Overeenkomstig artikel 6:8 van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In dit geval is de bezwaartermijn op 28 mei 2013 aangevangen en op 9 juli 2013 geëindigd.
4.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2013. Het door hem overgelegde bewijs van aangetekende verzending zou betrekking kunnen hebben op een aantal in juli 2013 door de Svb van appellant ontvangen stukken, maar bij die stukken ontbrak volgens de Svb een begeleidend schrijven en appellant heeft geen gebruik gemaakt van de door de Svb bij brief van 8 juli 2013 geboden gelegenheid om te verduidelijken wat hij beoogde. Daarom moet worden aangenomen dat appellant pas bij brief van 2 juli 2014 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2013 en moet worden geconcludeerd dat de Svb terecht heeft vastgesteld dat appellant tegen dit besluit niet tijdig bezwaar heeft gemaakt.
4.4.
Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Dit betekent dat de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2013 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Uit wat hiervoor onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. lenos, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. van Rooijen

UM