Uitspraak
OVERWEGINGEN
in- en uitladen van kratten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die sinds 3 januari 2011 als magazijnmedewerker werkzaam was. Appellant meldde zich op 14 november 2011 ziek vanwege rugklachten. Na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst werd hij door het Uwv met ingang van 2 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Op 30 mei 2013 besloot het Uwv echter om de uitkering van appellant te beëindigen, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond op 3 juni 2014.
In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn fysieke beperkingen had onderschat en verwees naar informatie van revalidatiekliniek De Hoogstraat. Hij stelde dat deze kliniek had geconcludeerd dat zijn rugklachten leidden tot lichamelijke beperkingen, die mogelijk konden worden weggenomen door behandeling. Appellant betwistte ook de juistheid van het belastbaarheidsprofiel dat door het Uwv was opgesteld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De brief van de revalidatiearts bood geen relevante informatie voor de beoordeling van zijn geschiktheid op de datum van de beëindiging van de uitkering. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.