ECLI:NL:CRVB:2016:2717

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
14/4173 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die sinds 3 januari 2011 als magazijnmedewerker werkzaam was. Appellant meldde zich op 14 november 2011 ziek vanwege rugklachten. Na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst werd hij door het Uwv met ingang van 2 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Op 30 mei 2013 besloot het Uwv echter om de uitkering van appellant te beëindigen, omdat hij niet meer ongeschikt werd geacht voor zijn arbeid. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde zijn beroep ongegrond op 3 juni 2014.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn fysieke beperkingen had onderschat en verwees naar informatie van revalidatiekliniek De Hoogstraat. Hij stelde dat deze kliniek had geconcludeerd dat zijn rugklachten leidden tot lichamelijke beperkingen, die mogelijk konden worden weggenomen door behandeling. Appellant betwistte ook de juistheid van het belastbaarheidsprofiel dat door het Uwv was opgesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De brief van de revalidatiearts bood geen relevante informatie voor de beoordeling van zijn geschiktheid op de datum van de beëindiging van de uitkering. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente of proceskosten.

Uitspraak

14/4173 ZW
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 juni 2014, 14/4367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.F. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 3 januari 2011 werkzaam als magazijnmedewerker bij [onderdeel] , onderdeel van [BV] (werkgeefster). Op 14 november 2011 heeft hij zich ziek gemeld vanwege rugklachten. Werkgeefster heeft de arbeidsovereenkomst met appellant niet verlengd. Nadat zijn arbeidsovereenkomst aldus is geëindigd, heeft het Uwv appellant met ingang van 2 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant met ingang van 30 mei 2013 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 18 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd, kort weergegeven, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv over de beperkingen van appellant. Evenmin heeft de rechtbank aanleiding gezien om te twijfelen aan het belastbaarheidsprofiel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft opgesteld in zijn rapport van 4 februari 2014. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv appellant dan ook terecht met ingang van 30 mei 2013 geschikt geacht voor zijn arbeid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn fysieke beperkingen heeft onderschat. Hiertoe heeft hij verwezen naar informatie van revalidatiekliniek De Hoogstraat in Utrecht, alwaar hij sinds kort behandeld wordt. Deze kliniek is volgens appellant tot de conclusie gekomen dat de chronische rugklachten van appellant er wel degelijk toe hebben geleid dat hij lichamelijk diverse beperkingen heeft opgelopen en dat deze beperkingen dankzij behandeling bij De Hoogstraat in de toekomst vermoedelijk kunnen worden weggenomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat het belastbaarheidsprofiel van zijn functie als magazijnmedewerker niet correct is en dat hij nog een verklaring zal inbrengen over de wijze waarop rond 2013 de gang van zaken was met betrekking tot het
in- en uitladen van kratten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor het intreden van de ongeschiktheid tot werken feitelijk verrichte arbeid (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4319). In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor een verzekerde die geen werkgever heeft (een zogeheten vangnetter) onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Appellant heeft weliswaar een brief van 7 januari 2015 van revalidatiearts L. de Kruijff van revalidatiekliniek De Hoogstraat in het geding gebracht, maar deze brief gaat alleen over op dat moment voor appellant gestelde doelen voor revalidatie en over het huidig functioneren van appellant. Bovendien volgt uit de eigen stellingen van appellant dat hij pas ruim een jaar na de datum in geding onder behandeling is gekomen van deze revalidatiekliniek. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien welke relevantie deze gegevens hebben voor de beoordeling van zijn geschiktheid voor zijn arbeid op 30 mei 2013, de datum in geding.
4.4.
Ondanks aankondiging hiervan in zijn hoger beroepschrift, heeft appellant geen verklaring over het belastbaarheidsprofiel van zijn functie in het geding gebracht. Een onderbouwing van de stelling van appellant dat het belastbaarheidsprofiel, zoals opgesteld door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 februari 2014, niet juist zou zijn, ontbreekt dan ook. Appellant noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen om een en ander nader toe te lichten.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente niet mogelijk, zodat dit verzoek zal worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS