ECLI:NL:CRVB:2016:2727

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
15/4201 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering uitkering op grond van de Ziektewet en Werkloosheidswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die niet aanwezig was op de zitting, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin werd bepaald dat hij een bedrag van € 531,27 aan te veel ontvangen uitkering moest terugbetalen. Dit bedrag was vastgesteld op basis van de aflossingscapaciteit van de appellant, conform de geldende regelgeving.

De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv de aflossingscapaciteit correct had vastgesteld. De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet aanwezig kon zijn bij de hoorzitting van de rechtbank en dat hij het moeilijk had om rond te komen door de inhoudingen op zijn uitkering. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Raad oordeelde dat, ondanks de afwezigheid van de appellant, er geen reden was om het oordeel van de rechtbank over de berekening van de aflossingscapaciteit te betwisten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 13 juli 2016.

Uitspraak

15/4201 WW
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 21 mei 2015, 15/479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 19 augustus 2014 heeft het Uwv bepaald dat appellant een bedrag aan te veel ontvangen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW) in maandelijkse termijnen van € 531,27 moet terugbetalen aan het Uwv (invorderingsbesluit).
1.2.
Het door appellant tegen het invorderingsbesluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij beslissing op bewaar van 19 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het Uwv in het bestreden besluit de aflossingscapaciteit van appellant conform de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen en met toepassing van de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft vastgesteld op € 531,27. De rechtbank heeft, mede in aanmerking genomen dat appellant overigens geen concrete gronden heeft aangevoerd tegen de berekening van de aflossingscapaciteit, geen aanleiding gezien om dit bedrag onjuist te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij helaas niet aanwezig was bij behandeling van zijn zaak op de hoorzitting van de rechtbank, omdat hij een andere datum in zijn hoofd had. Helaas weet hij niet hoe dit komt. Volgens appellant wordt er zoveel op zijn uitkering ingehouden, dat hij bijna niet rond kan komen. Hij verzoekt de Raad om zijn standpunt in hoger beroep alsnog mondeling te mogen toelichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hoewel bij aangetekend schrijven uitgenodigd om op de zitting van de Raad te verschijnen, is appellant ook in hoger beroep niet verschenen. Het hoger beroep van appellant is beperkt tot het oordeel van de rechtbank over zijn aflossingscapaciteit. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom het oordeel van de rechtbank over de berekening van de aflossingscapaciteit in het bestreden besluit onjuist is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, worden dan ook onderschreven.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS