ECLI:NL:CRVB:2016:2744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellante, die sinds 2 september 2010 bijstand ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder. Naar aanleiding van een anonieme melding heeft de gemeente Maassluis een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante, waarbij werd geconcludeerd dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met appellant. Dit leidde tot een besluit van het college om de bijstand van appellante met terugwerkende kracht in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van 1 april 2014 niet op de juiste wijze is opgemaakt en dat er niet voldaan is aan het vereiste van wederzijdse zorg. De Raad heeft vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van het college ontoereikend zijn om te concluderen dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft geoordeeld dat er onvoldoende feitelijke grondslag is voor het standpunt van het college, en dat de bijstand van appellante ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. De aangevallen uitspraak is vernietigd, de beroepen zijn gegrond verklaard, en de besluiten van het college zijn herroepen.
De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 3.017,40 bedragen. Deze uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.