ECLI:NL:CRVB:2016:2747
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet woonachtig op uitkeringsadres
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 oktober 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De gemeente Hellevoetsluis heeft op basis van een huisbezoek en andere bevindingen geconcludeerd dat appellant niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Dit leidde tot een besluit van 15 januari 2014, waarin de bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een bedrag van € 16.387,21 aan bijstandsuitkeringen werd teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Rotterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd voor de periode van 1 oktober 2012 tot en met 31 maart 2013, maar het besluit voor de periode vanaf 1 april 2013 in stand gelaten. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij ook verzocht om schadevergoeding.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover de rechtbank had nagelaten het college op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen ten aanzien van de terugvordering. De Raad heeft het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de terugvordering over de periode van 1 april 2013 tot en met 30 november 2013. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellant in hoger beroep en is het verzoek om schadevergoeding afgewezen.