In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 9 juli 2014 samen met zijn echtgenote bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet alle gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken van het college om aanvullende gegevens, ondanks herhaalde verzoeken. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om de gevraagde stukken te overleggen, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De Raad verwijst naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
De Raad concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag van de appellant niet in behandeling te nemen. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.