ECLI:NL:CRVB:2016:2753

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-6315 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en de gevolgen van het niet tijdig overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 9 juli 2014 samen met zijn echtgenote bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de appellant niet alle gevraagde gegevens tijdig had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken van het college om aanvullende gegevens, ondanks herhaalde verzoeken. De appellant heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om de gevraagde stukken te overleggen, maar de Raad oordeelt dat het college terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De Raad verwijst naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan kan besluiten een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De Raad concludeert dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag van de appellant niet in behandeling te nemen. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6315 WWB
Datum uitspraak: 19 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 augustus 2015, 15/1293 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Verbraaken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Verbraaken. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
M. Schuurman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 9 juli 2014, samen met zijn echtgenote, bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB, nu: Participatiewet). Ten tijde van de aanvraag was sprake van een recent opgeheven eigen bedrijf van appellant en zijn echtgenote, en van een eigen woning.
1.2.
Bij brieven van 9 juli 2014 en 17 juli 2014 heeft het college appellant gevraagd om nadere gegevens ter beoordeling van het recht op bijstand.
1.3.
Omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd en omdat sommige van de wel ingeleverde gegevens nieuwe vragen opriepen, heeft het college bij brief van 5 augustus 2014 appellant opnieuw verzocht om gegevens te verstrekken die voor 13 augustus 2014 ingeleverd moesten zijn. Appellant heeft op dit verzoek van het college niet gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 18 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 januari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de gevraagde gegevens in de brief van 5 augustus 2014 niet heeft overgelegd en het college daarom over onvoldoende gegevens beschikt om de aanvraag af te handelen. Appellant heeft de volgende stukken niet overgelegd:
  • bewijsstuk waaruit blijkt dat het bankrekeningnummer [nummer van bankrekening] ten name van appellant per 28 juni 2014 is geopend;
  • totale schuldopgave per 1 juni 2014 van drie geldleningen;
  • stukken over de stand van zaken met betrekking tot de verkoop van de woning van appellant;
  • de achterkant van de voorlopige aanslag 2014 van de Belastingdienst;
  • volledig ingevuld inkomstenformulier voorzien van salarisstrook.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Vaststaat dat appellant niet alle gevraagde stukken tijdig heeft overgelegd. Appellant heeft aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk was om de bankafschriften van bankrekeningnummer [nummer van bankrekening] over te leggen, maar het college heeft bij brief van
5 augustus 2014 niet verzocht om bankafschriften, maar om een bewijsstuk gevraagd waaruit blijkt dat de bankrekening op 28 juni 2014 is geopend. De beroepsgrond dat zijn boekhouder op vakantie was en dat het daarom niet mogelijk was de overige gevraagde stukken te overleggen, kan appellant evenmin baten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat indien de termijn voor het overleggen van de stukken te kort was, het op de weg van appellant lag om tijdig contact op te nemen met het college en om verlenging van de termijn te verzoeken.
4.3.
De stelling van appellant dat het college over voldoende gegevens beschikte om het recht op bijstand vast te stellen, slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het aan het college is om te bepalen welke gegevens nodig zijn om de aanvraag om bijstand te kunnen beoordelen en dat het gaat om gegevens over de financiële situatie van appellant die, mede door de omstandigheid dat appellant kort voor zijn aanvraag om bijstand nog een eigen bedrijf had, voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand relevant waren.
4.4.
Gelet op 4.2 en 4.3 heeft het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en
onder c, van de Awb in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid de aanvraag van appellant niet in behandeling te nemen. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) A. Stuut

HD