ECLI:NL:CRVB:2016:2772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
15-2445 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een ZW-uitkering en de geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de ZW-uitkering van appellante, die zich op 19 maart 2015 ziek meldde met diverse klachten. Appellante was werkzaam als schoolassistent/conciërge en had haar dienstverband beëindigd op 31 december 2012. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 22 april 2015, werd appellante geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv besloot daarop dat appellante per 27 april 2015 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellante ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank Gelderland verklaarde het beroep ongegrond, met de overweging dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat alle klachten van appellante in de beoordeling waren meegenomen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren tegen de intrekking van de uitkering en stelde dat het Uwv haar beperkingen had onderschat. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig was geweest. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv overtuigend had gemotiveerd dat appellante met haar klachten haar eigen werk kon verrichten. De Raad wees ook het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen af, omdat er geen twijfel bestond aan de juistheid van het medisch onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.

Uitspraak

16/449 ZW
Datum uitspraak: 20 juli 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 januari 2016, 15/3363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016. Namens appellante is
mr. Arabaci verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoolassistent/conciërge voor 20 uur per week. Haar dienstverband is op 31 december 2012 beëindigd. Appellante heeft zich op 19 maart 2015 ziek gemeld met gewrichtsklachten, beenklachten, spanningsklachten en longklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 22 april 2015 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 27 april 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van schoolassistent/conciërge. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 22 april 2015 vastgesteld dat appellante per 27 april 2015 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 juni 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Alle klachten van appellante zijn betrokken bij de beoordeling en de geschiktheid voor haar arbeid is door de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat appellante op 27 april 2015 geschikt is haar eigen werk te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij het niet eens is met de intrekking van de ZW-uitkering. Het Uwv heeft haar beperkingen onderschat. De beslissing is niet gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. Ze kan in verband met haar klachten niet werken. Ze kan niet meer dan 100 meter lopen, waarvoor ze zware pufjes gebruikt. Ook heeft ze een taxivervoerkaart. Daarnaast heeft ze concentratieproblemen waardoor ze haar werkzaamheden niet kan verrichten. De verzekeringsarts heeft ten onrechte de conclusie getrokken dat appellante geen depressie heeft. Appellante verkeert wel in een depressie. Verzocht wordt, indien nodig, een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft gepleit voor bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat met alle klachten, te weten pijnklachten ten gevolge van fibromyalgie, vermoeidheid, psychische klachten, longklachten en darmklachten, rekening is gehouden. Er heeft lichamelijk en psychisch onderzoek plaatsgevonden evenals dossieronderzoek. Appellante was op de datum in geding niet onder behandeling van een psycholoog of psychiater. Over de longklachten zijn geen gegevens die betrekking hebben op de datum in geding. Niet in geschil is dat appellante fibromyalgie heeft en dat dit klachten met zich meebrengt. De rechtbank heeft evenwel terecht geoordeeld dat het standpunt van het Uwv dat appellante met die klachten haar eigen werk kan verrichten overtuigend is gemotiveerd. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank zoals deze zijn weergegeven in de aangevallen uitspraak. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. De gronden van het hoger beroep zijn een herhaling van de gronden van bezwaar en beroep. Er is geen nieuwe medische informatie ingebracht en appellante heeft ook niet aangegeven waarom de aangevallen uitspraak, naar haar mening, onjuist zou zijn.
4.3.
Het onderzoek van appellante om een deskundige te benoemen wordt afgewezen. De hiervoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van het medisch onderzoek en de conclusies die daaruit voorvloeien, ontbreekt.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter, in tegenwoordigheid van
B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) B. Dogan

UM